door Loek Meijer
Het was voorjaar. De twee vorige lentes waren aan hem voorbijgegaan door problemen in de woonsituatie. Eerst was het de constatering geweest dat een nog prille samenwoning geen stand ging houden. Het was bijna zomer eer hij andere woonruimte had verworven. Hier kreeg hij zenuwslopend ongenoegen met zijn bovenburen wegens geluidsoverlast, wat tot diep in de volgende lente voortduurde. In de daarop aansluitende zomer kon hij naar de onvrije verdieping verhuizen waar hij nog woonde in het voorjaar waarmee dit verhaal begon. Hij was er zich ongekend vrij gaan voelen. Deze keer zou hij dan ook uitbundig met de vogels rond het huis meezingen, wist hij.
In april ontving hij van een bevriend echtpaar de uitnodiging om een glaasje te komen drinken ter viering van het 25-jarig bestaan van hun eethuisje. In de regel pareerde hij dergelijke invitaties met de verontschuldiging dat hij helaas verhinderd was, maar in de gegeven omstandigheden was hij in de stemming voor een zekere mate van sociaal gedrag. Recepties vond hij over het algemeen stierlijk vervelend, omdat hij er zich heel erg blind voelde, overgeleverd als hij was aan wie zich door welk argument ook gedwongen voelde hem aan te spreken. Heel groot was nu het risico van totale verlatenheid evenwel niet; per slot van rekening mocht hij aannemen dat de drie jong-volwassen kinderen van het echtpaar hem niet geheel links zouden laten liggen. Daarin bleek hij zich niet te hebben vergist. Wel was het zo dat zijzelf voor de bediening zorgden. Daardoor schoot er niet zoveel tijd over voor praatjes met de gasten. Nochtans waren ze zo attent om hem om beurten wat gezelschap te houden. Marieke was de oudste dochter. Zij besteedde in het aanbieden van hapjes en drankjes extra aandacht aan hem, zo kwam het hem althans voor. Dat vleide hem, want hij had een zwak voor haar. Ze moest nu een jaar of 25 zijn, berekende hij. Hij had haar acht jaar eerder leren kennen als kinderoppas, als zodanig aanbevolen door haar moeder met wie hij het ontspannend genoegen van koorzang deelde. In Mariekes stem en spraak zat iets waardoor hij zich tot haar aangetrokken voelde; ze wekte bij hem de behoefte een arm om haar heen te slaan. Daarvan kon echter geen sprake zijn. Die wetenschap deerde hem echter geenszins; fantaseren kan ook heel bevredigend zijn. Hij schatte haar lengte op circa 1 meter 60; een steelse aanraking van haar arm had hem geleerd dat ze aardig gevuld was. Ze had stevig, tot haar nek reikend haar, dat hij met opzet langs zijn arm liet glijden als hij haar uit- of in haar jas hielp.
Hij wist welbeschouwd meer van haar door wat hij van haar moeder over haar hoorde dan door wat zij hem zelf vertelde. Niettemin verheugde hij zich er steeds op als hij haar weer voor een oppasbeurt kon opbellen.
Er was natuurlijk een tijd gekomen dat zij niet meer beschikbaar was als kinderoppas. Haar jongere zus had het baantje van haar overgenomen. Een heel ander meisje, zeker niet onaardig, maar de spanning die hij in de buurt van Marieke voelde bleef bij haar achterwege.
Via de moeder had hij Marieke nog enigszins in het oog kunnen houden. Zo had hij vernomen dat ze met redelijke resultaten een beroepsopleiding volgde en afmaakte en uit bedekte termen had hij opgemaakt dat ze de vaak moeizame relatie met haar jeugdvriend uiteindelijk had verbroken.
Tijdens de receptie bleek dat hij nog steeds ontvankelijk was voor wat hij in de oppasperiode als haar charme had ervaren, al zou hij de elementen ervan niet kunnen duiden. Haar stem klonk nauwelijks ouder. Hij hoorde haar uit over haar eerste schreden op de arbeidsmarkt en over haar woonomstandigheden. Deze bleken onveranderd sinds de laatste informatie die hij hierover van haar moeder had gekregen. Zij vroeg hem naar de kinderen, wat hem aanleiding gaf ook iets over zijn woonsituatie te vertellen. Voor beider doen waren ze zeer spraakzaam. Vóór het moment dat ze naar gespreksstof moesten zoeken, moest Marieke weer aandacht schenken aan de inwendige mens van de andere gasten. Op weg naar huis was hij in een bijzonder goede stemming. Als levendigste herinnering aan de receptie koesterde hij het afscheidsgebaar waarmee Marieke hem had verrast. Ze had zijn uitgestoken hand genegeerd en hem uitvoerig omhelsd. Niet intiem, maar zeker niet vluchtig kort. Hij had in ieder geval tijd genoeg gekregen om met zijn gezicht en een te hulp geroepen hand vast te stellen dat ze er tegenwoordig een hele vracht haar op na hield. Hij had in die omhelzing ook een licht parfum geroken dat hem allesbehalve onaangenaam was voorgekomen en dat - niet hinderlijk dus - een tijdje in zijn neus was blijven hangen. Zou ze nu toch voor hem bereikbaar zijn geworden?
Wat een lente! Het leven was vol beloftes. Terwijl hij overal om zich heen aantrekkelijke vrouwenstemmen hoorde - waarmee trouwens niet zelden tegen hem werd gesproken -, speelde hij genietend met de gedachte Marieke op te bellen. Hij koesterde het telefoonnummer, stoeide met de cijfers ervan, zoekend naar boodschappen. En warempel, hij vond er een. De laatste vier cijfers waren 1505. Dat kon betekenen dat hij op 15 mei een beslissende stap moest zetten. Dat kon natuurlijk van alles zijn; dat hoefde niet het eerste telefonische contact te zijn. Daarom begon hij voor die datum reeds contact met haar te zoeken, zij het heel rustig aan. Hij ging niet te werk zoals je dat doet als je per se een bepaalde overheidsinstelling wilt bereiken. Je draait dan om 9 uur 's morgens het nummer en herhaalt dat bij geen gehoor om het kwartier, totdat je beet hebt. Voor het contact krijgen met Marieke wilde hij echter het toeval een woordje laten meespreken, voor een deel omdat hij toch wel bang was om een vreemd figuur te slaan, maar voor een ander deel om het genoegen van een spannend vooruitzicht een tijdje te rekken. Hij belde slechts eenmaal in de paar dagen en dan op verschillende tijdstippen, bij voorkeur op een moment dat hij de kans van slagen niet zo groot achtte. Onderwijl trachtte hij zich voor te stellen hoe het gesprek zou verlopen. Daar waren een paar schoolvoorbeelden van succesvolle communicatie bij. Daar moest hij dan inwendig erg om lachen. Andere keren waren ze wat realistischer, gelardeerd met gestuntel en spannende momenten van stilte.
Toen het 15 mei was geworden, belde hij haar rond zessen op met het gevoel dat hij nu toch contact zou krijgen. Zich bewust van een versnelde hartslag draaide hij haar nummer. Het oproepsignaal bleef zich herhalen. Toen hij het zeven maal had gehoord, verbrak hij de verbinding. Het was duidelijk dat hij nu een ander middel in de strijd moest gooien; hij zou haar een briefje sturen. Dit deed hij nog diezelfde avond. Het werd een korte brief. Hij schreef dat hij het leuk had gevonden haar weer eens te zien en dat hij graag van haar zou vernemen, hetzij telefonisch, hetzij schriftelijk, of ze zin had een keer met hem naar een concert te gaan of zoiets. Toen hij de brief tijdens het uitlaten van zijn hond in de brievenbus liet glijden, voelde hij zich weldadig opgelucht. De eerstkomende dagen kon hij haar even uit zijn gedachten zetten.
Nu in zijn hoofd wat ruimte was vrijgekomen, konden er weer ideeën ontstaan. Het was de verwachtingsvolle stemming waarin hij verkeerde die ervoor zorgde dat er een plannetje bij hem opkwam dat, zou hij het uitvoeren, wel enige moed zou vergen. Denkend aan de naderende pinksterdagen, tijdens welke het zijn beurt zou zijn om voor de kinderen te zorgen, merkte hij dat het hem niet afschrok om er met hen, de kinderen, op uit te trekken. Hij zou met ze kunnen gaan kamperen, zoals hij jaren gewend was geweest, zij het dat er toen nog een echtgenote bij was die kon kijken. Om in zijn eentje met ze op vakantie te gaan had hem nog niet aangetrokken, zelfs niet als de bestemming het kampeerterrein was dat hij op zijn duimpje kende. Hij zou toch te zeer van hen, van hun humeur afhankelijk zijn geweest. Nu moest hij het er toch maar eens op wagen; per slot van rekening waren ze tegenwoordig heel hanteerbaar. Kamperen dus? Maar stel je voor dat het regende! Toen herinnerde hij zich eensklaps "Les Chevaux", een bungalowpark met manege. Hij had er een jaar tevoren naar aanleiding van een advertentie naar opgebeld om te horen of hij er in zijn eentje terecht zou kunnen. Dat kon, verzekerde een aardige vrouw hem; er zou altijd voor begeleiding gezorgd kunnen worden als hij paard wilde rijden en ze konden ook boodschappen voor hem doen, als hij tijdig opgaf wat hij nodig had. Waarom zou hij er niet met de kinderen heengaan? Hij legde hun het plan voor en oogstte meteen geestdriftige bijval. Mag Erika dan ook mee, vroeg Susanne, de oudste, en Tobia ook, vroeg Laura, de middelste. Matthijs, de jongste, bleef natuurlijk niet achter; Aroen leek hem wel goed gezelschap voor hem. De laatste bleek echter niet beschikbaar, waardoor het kiezen werd tussen drie of vijf kinderen meenemen. Vijf was wel erg veel, overwoog hij. Anderzijds wist hij uit ervaring dat het de stemming doorgaans ten goede kwam als de kinderen niet enkel op elkaar waren aangewezen. De balans sloeg daarom naar de laatste mogelijkheid door, toen Matthijs en Laura hem bezwoeren dat ze het gezelschap van Tobia zouden delen, zodat Matthijs er niet bij zou hangen. Hij belde op om te horen of er nog een huisje vrij was. Dat bleek het geval te zijn. Met de afspraak dat hij - gelet op de nabijheid van pinksteren - niet vooruit hoefde te betalen en dat hij twee dagen voor hun aankomst nog zou opbellen om een boodschappenlijstje door te geven, werd de boeking een voldongen feit.
Theo, zijn voorlezer op kantoor, had hem altijd al goede diensten in de persoonlijke sfeer bewezen, maar sinds hij op zichzelf woonde en niet meer kon terugvallen op een ziende echtgenote, was die hulp feitelijk onmisbaar. Theo was het geweest die hem op "Les Chevaux" had geattendeerd, zowel omdat er paarden aan te pas kwamen als omdat er in de advertentie met nadruk op werd gewezen dat ook alleenstaanden welkom waren. Uitgaande post liet hij als ze niet al te vertrouwelijk was door hem controleren; ontvangen post moest hij hem wel voorleggen, omdat hij ten eerste niet wist in welke mate de post vertrouwelijk was en ten tweede, omdat hij niet iemand anders bij de hand had aan wie hij een kijkje in zijn privéleven wilde geven. Graag gaf hij deze inkijk natuurlijk niet, maar wat moest hij anders? Inzake de liefde - zo had hij zich voorgenomen - zou hij zo snel mogelijk voor een vorm van communicatie kiezen waaraan hij zonder tussenkomst van derden kon participeren, bijv. per gesproken brief. Dat betekende voor de andere partij - indien deze niet blind of slechtziend was - uiteraard steeds een drempel. Die wilde hij niet onmiddellijk opwerpen. Dit kon pas, vond hij, als er reeds een blijk van interesse was gegeven. Marieke had hij daarom niet gevraagd per gesproken brief te schrijven, als ze voor terugschrijven zou kiezen in plaats van voor opbellen.
Het noodlot wilde, dat hij na zijn laatste werkdag voor de pinkstervakantie bij de post een envelop met een postzegel aantrof. Een postzegel. Dat betekende, stelde hij vast, dat het om een persoonlijke brief ging en niet om een brief van een zakelijke relatie. Lag het niet voor de hand dat het een brief van Marieke was? Nadat hij de envelop met zijn briefopener had opengesneden, trok hij er een in vieren gevouwen velletje uit. Onderzoekend rook hij eraan. Het was twijfelachtig of hij werkelijk een vleugje parfum bespeurde. De geur die hij opsnoof kon immers - realiseerde hij zich spijtig - evengoed van zijn eigen handen afkomstig zijn, ontleend aan het stukje zeep in de w.c. Vervolgens betastte hij het velletje papier minutieus, van linksboven naar rechtsonder. Hij voelde verspreide puntjes, wat er helaas op wees dat van een schrijfmachine gebruik was gemaakt. Een zakelijke brief dus? Het velletje was echter niet van het a4-formaat. Het was een stuk kleiner; misschien wel afkomstig uit een pakje postpapier. Wie zou hem trouwens zakelijke post met een postzegel sturen? Zijn zakelijke relaties beschikten toch over een frankeermachine? Het moest een persoonlijke brief zijn. De brief moest wel van Marieke zijn. Wat een pech dat het een week zou duren eer hij Theo weer zag!
In de trein naar Assen had hij weinig omkijken naar de kinderen. Zij hadden er de voorkeur aan gegeven bij de bagage op het balkon te blijven, waar ze zich uitgelaten, maar niet baldadig, met elkaar bezig hielden. Susanne, veertien jaar, voerde de boventoon en wel met een op de lachspieren werkend Amerikaans accent. Ze speelde twee uur lang zowel de verbaasde toerist als het goed-gemutste kindermeisje, waarmee ze - en daar was ze zich ter dege van bewust - voor de omzittenden een leuke show opvoerde. Matthijs en Laura kwamen af en toe bij hem zitten, omdat ze dachten dat hij het niet leuk zou vinden als hij steeds zonder gezelschap was, maar hij vermaakte zich best in zijn eentje, dagdromend over de inhoud van de in zijn portefeuille verstopte brief. Er schemerde verliefdheid en dat was na twee jaren zonder verliefdheid een bijzonder welkome gewaarwording.
In Assen moesten ze een uur op de bus wachten. Deze tijd gebruikten ze door in het ruime wachthok de meegenomen boterhammen te verorberen. Het waren dubbele boterhammen, waar het beleg - komkommer, sla, tomaten en Franse kaas - overdadig tussenuit puilde. Tot slot ging er nog een pak melk rond. Het waren slechte eters, zijn kinderen, maar bij zulke maaltijden was er altijd te weinig. Of lag het meer aan het onderweg zijn, dat de eetlust werd geprikkeld?
De kinderen namen in de bus bezit van de achterste bank. Hij liet zich ergens middenin op een bank zetten; dan hoefde hij niet zo met de bagage te slepen. Achter hem zat een Drents sprekende man, die later door zijn kinderen boer Harm zou worden genoemd. Waarschijnlijk aangestoken door de uitbundigheid van de kinderen, begon boer Harm tegen hem over de voetbalwedstrijd van een paar avonden tevoren te praten. Hij wilde weten wat hij van dat ene doelpunt vond. Nou, daarvoor was hij bij hem toch aan het verkeerde adres, want hij wist niet eens dat er een voetbalwedstrijd was geweest. Boer Harm verlegde zijn aandacht daarom maar naar de kinderen. Uit de vragen die hij stelde maakten zij op - zo zouden ze later vertellen - dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij te doen had met een groepje kostschoolleerlingen dat met de blinde groepsleider op vakantie ging. Boer Harm werd derhalve niet zo slim bevonden.
Vanaf de bushalte was het nog een paar honderd meter naar het bungalowpark. Het was half twaalf toen ze bij de receptie de tassen konden laten zakken. Pfoe, dat was nog een hele sjouw! De baas van het bedrijf had gelukkig nog een kop koffie voor hem. Ondanks het late uur was hij ook nog spraakzaam. Hij had in de schoenindustrie gezeten; hij was vertegenwoordiger geweest, had in Rijswijk gewoond. Hij was achtereenvolgens werkloos en weduwnaar geworden. Dat had hem ertoe gebracht heel iets nieuws te beginnen. Het ging hem goed. Er was aardig wat aanloop; hij had al enige ervaring kunnen krijgen in het verzorgen van groepsvakanties voor gehandicapten. Erg leuk werk; altijd blije gezichten. Inmiddels was hij ook hertrouwd. Zijn al wat grotere kinderen konden in Drenthe goed aarden. De oudste zoon werkte in zijn vrijetijd - hij zat nog op school - in het bedrijf mee door met groepen ruiters bosritten te maken.
Het huisje dat hun een paar dagen ter beschikking zou staan, viel bij iedereen goed in de smaak. Er was maar één probleem aan: er waren twee slaapkamers met twee bedden, maar één ervan beschouwden alle vijf de kinderen dolgraag als de hunne. Onder gemor van Matthijs werd overeengekomen dat Laura en Tobia er de eerste twee nachten zouden slapen en Susanne en Erica de derde en de vierde nacht. Matthijs moest genoegen nemen met een plaatsje naast zijn vader op het gedeelte van de zolder dat in open verbinding met de trap stond. Als compensatie zou hij een keer extra mogen paardrijden. Na deze afspraak begaf ieder zich naar bed. De volgende ochtend zou hij zich het huisje wel eigen zien te maken. Hij was er nu te moe voor. Met zijn portefeuille onder zijn kussen - niet om zijn geld te bewaken, maar wegens de brief - viel hij spoedig nadat de kinderen uitgegiebeld waren in slaap.
Hij had het die dagen heus wel druk met Matthijs zoet houden, als Laura en Tobia naar zijn oordeel terecht eens iets zonder hem wilden doen, of met Laura en Tobia ervan overtuigen dat het geen overdreven eis was dat ze Matthijs bij hun bezigheden betrokken of op zijn minst toestonden toeschouwer te zijn, maar door de bank genomen werd er niet meer van hem verwacht dan dat hij voor de kinderen aanspreekbaar was in het geval ze daar behoefte aan hadden. Omdat hij toch niets anders te doen had, kon hij deze rol in alle rust vervullen, veelal in combinatie met het verrichten van allerhande huishoudelijke karweitjes. In die sfeer raakte hij geregeld in de verleiding een van zijn kinderen in vertrouwen te nemen door de envelop onder de neus te stoppen met het verzoek te kijken welke afzender erop stond, maar het feit dat zij de gehoopte afzender kenden weerhield hem er toch steeds van aan de verleiding toe te geven. Eén van de logées kwam wat het laatste betreft dus beter voor die vertrouwelijke functie in aanmerking. Het lag echter voor de hand dat zij de vertrouwelijkheid zouden offeren aan de niet euvel te duiden neiging hun vriendin een nieuwtje te verklappen. Conclusie: Hij moest zijn geduld oefenen. Dat kostte hem veel moeite, in het bijzonder toen hij op een zeker moment het gevoel had dat hij wel een opwekkende mededeling verdiend had. Dat was toen hij met de drie jongste kinderen uit wandelen was geweest met Princess. Susanne en Erica zouden zich over de hond ontfermen, wat een leuke mogelijkheid opleverde om op onschuldige wijze de aandacht van de meewerkende zoon te trekken. Princess was een grote merrie die in de regel werd gebruikt als trekkracht voor een huifkar. Er liep een veulen van haar in de wei, maar dat was volgens de baas geen reden om haar niet mee te geven. De kinderen zouden om beurten op haar rug zitten, terwijl hij haar bij het hoofdstel zou leiden. Ze zouden een uur wegblijven; voor elk kind was er dus een ritje van twintig minuten beschikbaar. Matthijs mocht het spits afbijten. Hij maakte voor hem de stijgbeugels op maat en hielp hem met opstijgen. Vervolgens deed hij hem voor hoe hij de teugels moest vasthouden. Toen dat voor elkaar was gingen ze op pad. Het eerste stuk voerde langs de weg. Gegeven de grote stappen van het paard moest hijzelf stevig doorlopen. De gelijkmatigheid van de stap maakte het hem echter mogelijk voluit van de geur van dier en tuig te genieten. Paarden hadden hem altijd aangetrokken, maar pas vier jaar terug was hij op paardrijles gegaan. Ook in de verzorging van paarden had hij liefhebberij gekregen, wat hem een zomer lang iedere zaterdag met Matthijs naar de manege had doen gaan om een grote pony te borstelen en te kammen en om zijn hoeven te krabben. Het was de tijd geweest waarin de echtscheiding zich aankondigde. In het contact met het paardenlijf had hij warmte gevonden waaraan hij zich kon koesteren. In die tijd waren ook de dromen over paarden begonnen, dromen die hem steeds iets zeiden over zijn relatie met een vrouw.
Na een minuut of tien gingen ze linksaf het bos in. Hier waagde hij het erop een eindje te draven, waarbij hij zich door Laura op het rechte pad liet houden. Princess deed het gelukkig kalm aan, vertoonde geen neiging om in galop over te gaan. Met de handen krampachtig aan het zadel geklampt, de leidsels buiten controle, zat Matthijs stuiterend, maar prinsheerlijk, zijn tijd uit. Hij werd door Tobia afgelost. Aan deze stevige bonk van twaalf had hij zijn handen vol bij het helpen bestijgen van de paarderug. Toen ze goed en wel zat en hij zijn instructies inzake de teugelvoering had gegeven, zei hij schertsend: "Een paardestaart achter en een paardestaart op het paard." Onderwijl trok hij plagend aan de laatste, wat Tobia kennelijk de benen deed spannen, voor Princess het teken om te gaan stappen. Na een paar minuten wilde ook deze ruiter een draf meemaken. Helaas, dat feest ging niet door. Terwijl hij zijn linkerhand naar de zadelknop toebracht om Tobia te wijzen hoe ze zich het best kon vasthouden zonder de greep op de teugels te verliezen, begon Princess te steigeren. Niet alleen de ruiter, maar ook hijzelf schrok daar behoorlijk van. Hij had evenwel voldoende tegenwoordigheid van geest om het contact met het bit niet te verliezen, zodat hij bleef weten waar haar hoofd uithing. Zolang dat het geval was, kon hij zijn onwillekeurige huiver voor paarden eronder houden. Het protest van Princess viel gelukkig mee. Tobia was bovendien in het zadel gebleven; er was derhalve geen reden voor paniek. Voor Tobia was de wens om paard te rijden echter over en Laura zag er ook maar liever vanaf. Dat was voor Matthijs een mooie gelegenheid voor een herhaling, maar daartoe liet hij zich niet verleiden; hij wilde niet het risico lopen dat het succes van zijn eerste rit teniet zou worden gedaan door een val tijdens de tweede. Dan maar zonder ruiter voortstappen? Dat moest wel, want Princess mocht niet de indruk krijgen dat haar steigeren tot de terugtocht had doen besluiten; niet het grote paard, maar de kleine mens is de baas; zo zou de schepper het gewild hebben. Op deze manier was er voor hem echter niet veel lol meer aan; lopen naast een paard met leeg zadel doet wat zielig aan; alsof je er afgevallen bent en er niet meer op durft. Moest hij soms zelf op het paard klimmen? Maar stel je voor dat het paard er met hem vandoor zou gaan! Hij had toch te weinig ervaring om er gerust op te zijn dat hij het weer tot staan zou kunnen bewegen. Hij zag zich al vanuit het bos de weg op schieten, net op het moment dat er een auto aankwam. Nee, het noodlot moest hij maar niet tarten. Hij had nog kinderen groot te brengen. Deze - althans twee van hen - bleken inmiddels de opvatting te zijn toegedaan, dat hij zelf het voortijdige einde van Tobia's rit had veroorzaakt. Niet expres, natuurlijk, maar door onvoorzichtigheid. Het paard zou van zijn witte stok geschrokken zijn die hij langs het paardehoofd zou hebben laten zwaaien, toen hij hem van de ene naar de andere hand overbracht, teneinde met de vrijgekomen hand Tobia aanwijzingen voor de draf te kunnen geven. Het kon waar zijn, moest hij toegeven. Hij hield zijn stok nu daarom maar zoveel mogelijk achter zich. Toen na verloop van enkele minuten geen van de kinderen alsnog de merrie wilde bestijgen, besloot hij rechtsomkeert te maken. De kinderen hadden daar geen enkel bezwaar tegen; het wandelen met Princess was zinloos geworden. De merrie bleek er ook niets op tegen te hebben. Zodra ze aan de wending was begonnen, leek ze in een hogere versnelling over te gaan. Het hoofd hield ze ver voorwaarts, de stappen waren - zo scheen het hem toe - wel twee keer zo ruim als op de heenweg. Met zijn linkerhand hield hij vlak achter het bit de teugels bijeen, waardoor hij rechtstreeks voeling met het bit had. De uiteinden hingen door zijn rechterhand. Zijn stok bungelde zo onopvallend mogelijk aan zijn rechterpols. Matthijs liep aan de buitenkant om zo nodig wat bij te sturen. De negenjarige kon het tempo van het paard trouwens maar moeilijk bijhouden zonder zelf in draf over te gaan. Het werd een inspannende terugtocht. Hoe dichter ze bij de wei met het veulen kwamen, hoe meer haast Princess kreeg. Ze liet zich door een paar riempjes tegenhouden. Belachelijk eigenlijk, verbaasde hij zich bij herhaling; het dier behoefde maar een klein rukje te geven of een sprongetje voorwaarts te maken, of het kon gaan en staan waar het wilde. Maar zolang het geen onverwachte bewegingen maakte, zou hij zich aan het paard geketend houden, in schijn de baas over het dier. Maar in feite een speelbal, natuurlijk, want wat was de merrie hoog naast hem! Een ferme zwaai met haar hoofd naar rechts en hij zou van schrik een paar meter terugdeinzen! Of weer even op de achterbenen en dan met de voorhand wat rondzwaaien! Ze kennen hun kracht niet, had hij over paarden horen zeggen. Gode zij dank, bad hij.
Bezweet en beduusd leverde hij Princess bij de stal af. Zoals alle paardemensen deed de baas luchtig over het voorgevallene; "Ja, dat kan gebeuren". Hij hield zijn ergernis maar binnen; de man zou toch niets van zijn verwijt begrijpen. Hij wou toch een paard mee hebben? Nou, aan die wens was voldaan. Dan was het toch voor mekaar?
Het was een zeer geslaagde pinkstervakantie geweest, vond iedereen. Zelfs de terugreis was niet te zwaar gevallen, al had zich niet de uitgelatenheid van de heenreis herhaald. Ze hadden allemaal wat zitten mijmeren. Hijzelf misschien het meest, maar dan niet over het voorbije. Zijn overpeinzingen betroffen de nabije toekomst, waarin hij op een moment rond negen uur 's ochtends schijnbaar nonchalant aan zijn voorlezer op kantoor de brief zou aanreiken met het bijna terloopse verzoek: "Wil je eens kijken waar deze brief vandaan komt?" Zou Marieke op de envelop de afzender hebben vermeld? Hij had het niet door het betasten van de envelop kunnen vaststellen; te dik papier en dan nog dubbel.
Het was kwart voor negen; de koffie was gezet, de van huis meegebrachte kranten had hij uit zijn tas gehaald. Met dat stapeltje was ook de brief meeverhuisd naar Theo's bureau. Deze kwam hem tegen bij het op volgorde leggen van de kranten. "Hé, er zit een envelop tussen. Wil je dat ik daar eerst in kijk?" "Nee, doe die maar als laatste," zei hij zo onverschillig mogelijk, "ik verwacht niets bijzonders."
Dit uitstel kwam niet uit de lucht vallen; hij had er de vorige avond bewust toe besloten om de opwindende spanning van de hoop extra te rekken. Na die vijf dagen kon een halfuurtje er ook nog wel bij. Toen het dan eindelijk zover was dat de envelop aan de beurt was, vervloekte hij het hartgrondig dat hij de letters niet met eigen ogen kon lezen. Hij zou ze stuk voor stuk hebben gespeld om de boodschap - die ongetwijfeld aangenaam van aard zou zijn - heel geleidelijk, als het geluid van een langzaam aanzwellende toon, tot zich door te laten dringen. Nou ja, geen geklaag. Wees blij dat je ten minste iemand als Theo hebt. Na deze inwendige terechtwijzing richtte hij zich al ijsberend tot de voorlezer:
"Zeg het maar, waar komt die envelop vandaan?"
"Dat kan ik nog niet zien; er staat geen afzender aan de buitenkant. Zal ik hem maar openmaken?"
"Ja, doe maar. Hij is trouwens al open."
Hij hoorde hem het velletje papier uit de envelop trekken, heel ruw, zo te horen. Het geritsel ging hem door merg en been.
"Zal ik hem voorlezen?"
"Lijkt me een goed idee. Wat schrijven ze?"
"Geachte heer, Hierbij deel ik u mede dat wij uw brief van 3 april jongstleden, waarin u ons om een kandidaat voor uw commissie verzocht, in goede orde hebben ontvangen. ........"
Door het "geachte heer" werd hij al gealarmeerd. Bij de volgende woorden vervloog de hoop dat het een brief van Marieke was met stormachtige snelheid. Dat hij daar niet aan had gedacht! In die vereniging ging natuurlijk te weinig post om om er een frankeermachine op na te kunnen houden! Hij had er trouwens helemaal niet bij stilgestaan dat hij van die vereniging nog een brief te verwachten had! Wat een rund was hij toch! En hij maar die brief koesteren, verdomme, aan zijn hart drukken, met de grootst mogelijke égards behandelen, in de veronderstelling dat een vrouw erin verklaarde zeer gecharmeerd te zijn door zijn uitnodiging bij hem op bezoek te komen en die dan ook graag aanvaardde. Bij die vereniging moesten ze eens weten hoe hun brieven werden bevoeld en besnuffeld! Wat een grap! Wat een vreselijke blunder!
Hij wilde Theo zijn gemoedstoestand niet uitleggen. Daarom moest hij de satanische lachbui die zich in hem had ontwikkeld, zien om te vormen tot een ander soort uitbundigheid. Hij begon met dat doel te vertellen over zijn ervaringen met Princess, waarbij hij ze wat aandikte om zijn ongewone expressiviteit verklaarbaar te maken.
Die nacht droomde hij over paarden. De ruimte waarin hij zich bevond leek nog het meest op de binnenbak van een manege. Haaks op de wanden waren met een tussenruimte van anderhalve meter houten schotten aangebracht, zo groot als een flinke kastdeur. In de aldus ontstane vakken waren voederbakken bevestigd, per vak één. Er waren, schatte hij, wel twintig paarden in de bak, waarvan de meeste stonden te eten. Slechts twee paarden hadden zich nog niet aan het eten gezet. De één was een flinke pony met lange, ruige manen. De ander was zeker een decimeter hoger en was minder weelderig met manen getooid. Het waren beide merries, dat stond voor hem vast. Bij de pony bewonderde hij de manenpracht, waaraan een recente borstelbeurt nog viel af te lezen. Hij zou graag zijn vingers door de lange haren hebben getrokken. Bij het grote paard was het de brede rug die hem aantrok, hoewel hij wist dat zo'n rug bij zijn eigen afmetingen geen gemakkelijke zit opleverde. Over zo'n rug met zijn handen strijken vond hij echter heerlijk. Voor getroetel was nu evenwel geen tijd. Het was zijn taak de paarden naar hun voerbak te brengen. Hoe aanstekelijk het gemaal van de andere paarden ook mocht zijn, deze twee dieren lieten zich niet verleiden. De pony kon hij wel benaderen, ze kwam zelfs af en toe in zijn richting gestapt, maar zodra hij haar bij de halster pakte, verzette ze zich en trok ze hem een richting in die hem als de verkeerde voorkwam. Het grote paard vertoonde een heel ander gedrag, maar het resultaat was even succesloos. Zij liet zich weliswaar gedwee meevoeren tot aan een leeg vak, nam zelfs wat hooi uit de bak als hij bij haar bleef staan, maar als hij zich omdraaide om opnieuw te proberen de pony in het gareel te krijgen, volgde ze hem naar waar hij ging. Hoe lang hij met zijn vruchteloze pogingen was bezig geweest, kon hij achteraf niet vertellen. Wel wist hij toen hij wakker werd dat hij doodmoe was.
***
terug naar de beginpagina van teksten van Loek Meijer
terug naar de beginpagina van de website