Door Loek Meijer
Op het gebied van het uiterlijk ben ik een geïnteresseerde ervaringsdeskundige. Als ik een verhaal schrijf - en dat doe ik soms - doe ik dat vrijwel altijd vanuit het gezichtspunt van een blinde. Dat is niet vanzelfsprekend. Er zijn blinde schrijvers die er meestal voor kiezen over ziende hoofdpersonen te schrijven. Als die ziende hoofdpersonen andere mensen beschrijven, worden er kenmerken genoemd die je slechts met ziende ogen kunt waarnemen. Daarbij maken ze soms gebruik van kennis die ze hebben opgedaan in de fase van hun leven waarin ze nog konden zien. In andere gevallen is de kennis ontleend aan wat ze hebben gehoord en gelezen.
Ik zal een alinea voorlezen uit mijn recentste verhaal. De titel is Badpraat. Een ziende vrouwelijke logé is in bad gegaan, maar heeft vergeten een handdoek mee te nemen. De blinde gastheer (de ik uit het verhaal) roept ze naar zich toe met het verzoek haar een handdoek aan te reiken. In de badkamer ontspint zich een intiem gesprek. Ze komen over voyeurisme te spreken. Een van de confidenties die de baadster de blinde doet is dat ze geobsedeerd is door het leven in een herenpantalon. Dit moet u weten om één van de opmerkingen in het citaat te kunnen plaatsen. Nu ga ik citeren:
Ik stond van de badrand op en keerde mij naar haar toe. Er viel me een gedachte in. Ik zei:
"In zekere zin staan we in de situatie waarin we nu verkeren quitte: hoewel jij poedelnaakt bent, ben jij voor mij niet naakter dan ik in mijn kleren voor jou ben. Toch vermoed ik dat jij je naakter voelt dan ik."
"Het is inderdaad een heel raar idee," beaamde zij. "Ik was er dwaas genoeg wel blij mee dat je al die tijd zo ongeveer met je rug naar me toe zat. Ik moest me toen je je naar me toekeerde inhouden om niet gauw mijn borsten met mijn handen te bedekken."
"Automatisch heeft het toch iets pikants," zei ik. "Het maakt voor mij heus wel verschil of je naakt dan wel gekleed in mijn buurt bent. Je zou het misschien fictief voyeurisme kunnen noemen. Zoals ik nu voor je sta, kan ik me inbeelden dat ik naar je sta te kijken. Ik kan er zelfs van staan te genieten dat ik jou slechts uitzicht bied op mijn kleren, terwijl ik jou de sensatie geef dat jouw naaktheid voor mij bloot ligt, zo kwetsbaar als je maar zijn kunt. Het zou me maar weinig inspanning kosten om me jouw in schuim en water gehuld lichaam zo tastbaar voor de geest te halen, dat ik jou de kans zou bieden een bolling aan je verzameling toe te voegen. Nou ja, ik dwaal af. Wat ik kan, kun jij natuurlijk ook. Voor jouw fantasie zijn mijn kleren even loochenbaar als mijn blindheid voor de mijne. Het essentiële in deze situatie is, dat je mij in de badkamer hebt toegelaten. Daardoor verkeer ik in een omstandigheid waarin ik als ziende niet terechtgekomen zou zijn. Dat alleen maakt het pikant."
Zo, dit was het opwarmertje om de saaiheid van de rest aan te kunnen.
Gemakshalve heb ik het over de blinde, iemand dus die geen restvisus heeft. Mensen die wel een restvisus hebben doen daar doorgaans het maximale mee. Afhankelijk van de mate van restvisus zijn ze bijna of helemaal niet vergelijkbaar met mensen die niets zien.
Laten we eens stilstaan bij een telefoongesprek. Of u nu blind bent of niet, u krijgt alleen informatie via het gehoor binnen. U hoort een stem en u hoort wat die stem zegt. Bij dat "wat" gaat het niet alleen om de inhoudelijke informatie, maar ook om de wijze waarop die informatie wordt verstrekt.
Is het niet uw ervaring dat u zich bij die stem een gestalte voorstelt? Vormt u zich daarbij niet ook een beeld van haardracht en kleding?
Hebt u niet de ervaring dat u in uw verbeelding de plank geheel hebt misgeslagen?
Als uitgangspunt kunt u deze situatie vergelijken met wat een blinde ervaart bij de ontmoeting van mensen. Hij hoort een stem, hij hoort wat er gezegd wordt en hij hoort hoe de informatie wordt verstrekt. Hij vormt zich op grond van die waarnemingen een beeld van die ander. Sommige blinden gaan daar heel ver in. Er zijn er die zich kleur van haar en kleuren van kleren voorstellen. Misschien doen blinden die ooit gezien hebben dit vaker dan blindgeborenen, maar dat er blindgeborenen zijn die dit doen is zeker. Zij hebben al luisterend en lezend van lieverlede een gewaarwording toegekend aan de verschillende kleuren.
Ikzelf heb tot mijn zevende kunnen zien; tot op het laatst ben ik met kleuren bezig geweest. Toch denk ik volstrekt niet in kleuren. Als ik iemand ontmoet vorm ik me een beeld dat ik het best zou kunnen omschrijven als een vage gewaarwording van contouren. De stem die ik hoor hangt niet in de lucht, alsof hij uit een luidspreker komt. Ik hoor, ik voel massa, massa die verankerd is met de aarde. Massa, evenwel, die op het punt staat te vervluchtigen.
Dat duurt echter niet lang, want de informatie die je krijgt via de stem wordt aangevuld met andere informatie.
De geur is heel belangrijk voor blinden. Ieder mens heeft zijn eigen lichaamsgeur. De combinatie van deze geur met andere geuren, zoals tabaksrook, parfum en aftershave, levert opnieuw een persoonsgebonden geur op. Geuren kunnen aantrekken of afstoten, om maar de twee uitersten te noemen. Ze vervullen ook een functie bij de herkenning van mensen. Dertig jaar geleden had ik een bovenbuurman die zich probeerde te verplaatsen in mijn situatie. Hij stelde zich voor dat een vrouw bij mij aanbelde en dat ik ging opendoen. In de deuropening staande zou ik - zo stelde hij zich voor - snuffelend mijn neus naar voren steken en bijvoorbeeld tot de conclusie kunnen komen: "Lekker wijfie". Zwaar overdreven, dat moet u maar van mij aannemen, maar helemaal onwaar is het niet.
Naast de stem hoor je ook andere dingen van mensen. Je hoort hoe ze lopen, hoe ze ademhalen, hoe ze hun neus ophalen, hoe ze lachen, of ze hun hoofd bewegen tijdens het praten (en dus ook of ze naar je kijken of juist van je afkijken), wat ze met hun handen doen, wat voor geluid hun schoenen maken, of hun gewrichten bij bepaalde bewegingen kraken, of hun oogleden bij het knipperen geluid maken, hoe ze kauwen en nog veel meer.
Ontstaat er lichamelijk contact, dan wordt het aantal soorten gewaarwording nog meer uitgebreid. Ik heb het hier overigens alleen over het lichamelijke contact in de oppervlakkige fase. De typische ervaringen van een blinde bij intiem lichamelijk contact, zijn goed voor een apart verhaal.
Bij een handdruk doe je indrukken op over de omvang van de hand en de textuur en het vochtigheidsgehalte van de huid; over de manier waarop de hand wordt toegestoken en de intensiteit waarmee je hand wordt beetgepakt of jouw greep wordt ontvangen.
Bij begeleiding kiezen veel blinden ervoor zelf de ander bij de arm vast te pakken. Daarmee willen ze voorkomen dat er onvoorspelbaar wordt gesjord, geduwd of losgelaten. Ze hebben dan zelf nog wat in te brengen. Je kunt er ook voor kiezen zelf vastgepakt te worden. In beide gevallen doe je indrukken op over de beweeglijkheid, de kleding en de lichaamsbouw van je metgezel. Zo heb je als je iemand bij de arm pakt meteen informatie over lengte en gewicht van je metgezel. Gearmd naast een vrouw lopend kun je een indruk krijgen van de omvang van de borsten en - als er niet een jas overheen zit - zelfs over de soort b.h. die men draagt. Er zijn overigens vrouwen die weten te voorkomen dat je met je arm een borst raakt. Of dat bewust dan wel onbewust gebeurt is voor mij nog steeds een vraag.
Geur, geluid, lichamelijk contact; meer is er denk ik niet aan aanvullende informatie.
Over lichamelijk contact wil ik trouwens nog wel wat meer zeggen. Er is veel terloops contact. Voor een deel zal dat samenvallen met de ervaringen van zienden onder elkaar. Blinden zullen echter vaker per ongeluk andere mensen aanraken, bijvoorbeeld bij het zelfstandig passeren van mensen in een ruimte waar veel mensen bij elkaar zijn. Dan kan het voorkomen dat je voelt dat iemand lang haar heeft of van wat voor soort stof een kledingstuk is gemaakt. De reactie die een terloopse aanraking oproept geeft ook informatie.
Ik reis veel met het openbaar vervoer. Ik vind het prettig te weten of ik naast een vrouw of een man plaats neem. Dat kan ik het best te weten komen door gebruik van de stem uit te lokken door een vraag te stellen ("Is hier plaats vrij?") of door te groeten. Soms vergeet ik dat. Ik vind het dan spannend om uit andere informatie te proberen af te leiden of mijn medepassagier mannelijk of vrouwelijk is. Geur speelt daarbij een rol, maar ook wat ik met mijn arm en been waarneem bij toevallig of zogenaamd toevallig contact. Het geluid van een zucht, een kuch of een nies is ook waardevol materiaal. Bij het vertrek probeer ik dan mijn conclusie te verifiëren door alsnog te groeten.
Goed, ik houd er over op wat ik allemaal aan informatie opdoe zonder dat ik kan kijken.
Ik zal nu met u nagaan wat ik werkelijk mis.
Oogcontact, dat is denk ik het belangrijkste communicatiemiddel dat blinden missen. Toegesneden op het echte onderwerp: iemands blik, iemands gelaatstrekken, de uitdrukking van de mond; het zijn uiterlijkheden - naar ik me heb laten vertellen: veelzeggende uiterlijkheden - die blinden niet kunnen waarnemen. Hierdoor is bepaald contact op afstand onmogelijk en hierdoor kan omgevingslawaai behoorlijk frustrerend zijn. Als we het gemis van waarneming van gebaren zonder geluid of contact er nog even bij nemen, kan gezegd worden dat de stem voor blinden daarom zo belangrijk is als informatiebron, omdat hij geen informatie kan ontlenen aan oogcontact, gelaatsuitdrukkingen en gebaren. De stem is - hebben we gezien - echter niet de enige informatiebron die zonder visus waargenomen kan worden. Ook de andere niet-visuele informatie zal de blinde daarom uitbuiten.
Er is meer dat de blinde bij oppervlakkige kennismaking ontgaat. Hij krijgt geen informatie over het kapsel en de kleding, informatie die voor zienden voor het oprapen ligt en betekenisvol is. Zelfs als hij te horen krijgt welke kleur de kleren hebben en als precies beschreven wordt hoe de kleren er qua snit uitzien, moet hij van goede huize komen deze informatie te kunnen duiden in termen van modieus, ouderwets of gewoontjes. Lang haar? Prachtig, kan hij denken, maar in het specifieke geval zegt een ziende misschien: armoedig.
Je kunt als blinde, wanneer je even met iemand oploopt, een indruk krijgen van iemands gang (zwaar of soepel) en van iemands bouw (fors of tenger), maar of iemand naar de gangbare maatstaven mooi of lelijk is, kan een blinde moeilijk bepalen.
Hoe belangrijk zijn deze negatief klinkende beweringen echter?
Ik kan hier niet een absoluut antwoord op geven. Dat is overigens niet zo vreemd: zomin als de zienden over één kam geschoren kunnen worden, zomin kan men dit met blinden doen. Sommige blinden hoor ik over iemand voor wie ze belangstelling hebben bij zienden informatie inwinnen over de kleur van het haar en de kleren, de vorm van de neus en de mond en wat niet al. Zij onthouden de verkregen informatie ook, wat volgens mij alleen kan als ze er in gedachten een visueel of fictief visueel beeld mee opbouwen. Anderen - en tot hen reken ik mijzelf - hebben voor die informatie geen enkele belangstelling en zouden die ook niet kunnen onthouden. Zij nemen genoegen met, maar hebben ook genoeg aan die dingen die ze zelf waarnemen. Maar ook binnen die groep zijn er grote verschillen: de één is gevoeliger voor geur dan de ander; de één heeft bijzondere belangstelling voor de textuur van kleding, terwijl een ander ontzettend gespitst is op de handdruk.
Maar, denkt u wellicht, de stem moet toch een overheersende betekenis hebben.
De stem, dat moet ik toegeven, geeft doorgaans de eerste indruk. Ik zou echter niet durven beweren dat de stem doorslaggevend is. In ieder geval heb ik zelf te vaak mijn eerste indruk, gevestigd door een stem, moeten bijstellen.
We hebben het tot nog toe gehad over het uiterlijk van de ander. Er is echter ook iets te vertellen over het uiterlijk van de blinde zelf.
Blinden kunnen zich niet zo eenvoudig spiegelen aan anderen. Zichzelf in de spiegel zien is er al helemaal niet bij. Toch maken blinden zich zorgen over hun uiterlijk, de meeste althans. Zij weten namelijk heel goed dat de zichtbare kenmerken van je uiterlijk een belangrijke rol spelen in het maatschappelijk verkeer. Het lastige is, dat je als blinde wat dit betreft erg afhankelijk bent van je adviseurs. Om het maar weer persoonlijk te maken: Er was een tijd dat ik mijn haar langer droeg dan nu. Mijn toenmalige partner gaf mij het vertrouwen dat dat er goed uitzag. Nadien ben ik ouder geworden en is een andere partner mijn adviseur geworden. Het advies werd: laat mij het korter knippen, want lang haar staat je niet (of niet meer). Voor mijn gevoel was er niets veranderd aan mijn haar. Wat moet je in zo'n geval?
Er zijn momenten dat ik best vrouw zou willen zijn. Op het punt van uiterlijk zeg ik: ik ben blij dat ik geen vrouw ben. Nu hoef ik me gelukkig niet druk te maken over de wenselijkheid of noodzaak van oogschaduw, lippenrood en wat dies meer zij.
Het wordt de hoogste tijd dat ik ga afsluiten. De dingen die ik per se nog kwijt wil zal ik daarom kort, en daardoor wellicht wat ongenuanceerd, neerzetten in een paar beweringen. Misschien zijn dat aardige punten om de discussie mee te beginnen. Als er tijd over is, zal ik de rest van Badpraat voorlezen.
Daar gaan we:
Ik dank u.
(Nijkerk, 13 oktober 2000.)
Opmerking
Deze tekst heb ik uitgesproken tijdens een workshop in het kader van het symposium over het uiterlijk, georganiseerd door de Medische-Faculteitsvereniging van de Erasmusuniversiteit Rotterdam, gehouden op 14 oktober 2000.
***
terug naar de beginpagina van teksten van Loek Meijer
terug naar de beginpagina van de website