door Loek Meijer
Sinds het concert verkeer ik in een toestand van louter tevreden zijn over wat ik heb klaargespeeld, zonder me er over te bekommeren welke prestatie ik vervolgens zal nastreven. Het is lang geleden dat ik niet werd beheerst door de een of andere ambitie. Even lang is het geleden dat ik me kon voorstellen dat ik me zonder de spanning van iets te moeten bereiken gelukkig zou kunnen voelen. Nu het zover is, Beatrix, dat ik zorgeloos ronddobber op de wiegende golfjes van het heden, wil ik proberen dit dolce far niente zo lang mogelijk te rekken. Spelend op mijn klarinet zou dit echter niet lukken: ik zou er niet aan ontkomen dat een moeilijker stuk dan het zojuist uitgevoerde me in zijn ban zou krijgen, met alle gevolgen van dien. Maar zou ik niet spelen, dan zou ik geplaagd worden door de stem van mijn geweten, die me ontrouw zou aanwrijven en ondankbaarheid. De enige mogelijkheid om aan dit dilemma het hoofd te bieden lijkt mij het schrijven van een verhaal waarin de klarinet zo niet de hoofdrol, dan toch een zeer belangrijke rol speelt. Ik zal deze mogelijkheid beproeven. Teneinde de toekomst volledig buiten spel te zetten zal ik de stof van het verhaal uit het verleden putten.
Ik zal me beperken tot geschiedschrijving om zodoende de toekomst geen gelegenheid te geven via de fantasie een aanslag te plegen op mijn gevoel van "niets te hoeven".
Dat ik me in dit verhaal tot jou zal richten, Beatrix, moet je beschouwen als een betuiging van dank voor de bezielende lessen die je me hebt gegeven.
Aan het begin van het tweede schooljaar dat ik op het blindeninstituut zat - ik was toen acht - werden mijn vriend Frans en ik bij de muziekleraar ontboden. Dit beloofde ons de kennismaking met een tweede muziekinstrument. We speelden beiden reeds blokfluit, maar dat deden we onder leiding van de onderwijzer van de eerste en tweede klas, bij wie we ook in een koortje zongen. Welk instrument zou het worden? De muziekleraar gaf pianoles en droeg daarnaast zorg voor het op peil houden van de harmonie, waarvan hij dirigent was. Het bleek dat hij in ons toekomstige leden van de harmonie zag. Waar onze wens naar uitging werd ons niet gevraagd. Die hadden we geloof ik ook niet. De uitvoeringen van de harmonie hadden ongetwijfeld onze belangstelling gewekt, maar of we nu als trombonist, pistonist of klarinettist ons in het muzikale gebeuren zouden mengen was ons om het even. De muziekleraar had echter wel voorkeur: klarinettist moesten we worden. We kregen allebei een Bes-klarinet in de handen gedrukt waarop we dagelijks - zo werd ons aan het eind van de eerste les meegedeeld - een half uur moesten studeren.
We waren er trots op dat ons zo'n kostbaar instrument was toevertrouwd, wat er zeker in belangrijke mate toe heeft bijgedragen dat we dagelijks de halve uurtjes vol maakten. Toen ik na verloop van enige weken zodanig vat op het instrument had gekregen dat ik toe was aan de F- en E-klein, bleek dat mijn handen met de beste wil van de wereld niet bij machte waren de vereiste spanwijdte te maken. Had ik met mijn pink de verste klep te pakken, dan sloot mijn wijsvinger niet meer het bijbehorend gaatje af, met als gevolg dat de gewenste tonen buiten mijn bereik bleven. In de week nadat we deze tonen als oefenstof hadden opgekregen hinderde het me dat Frans herhaaldelijk de opgegeven tonen kon laten klinken, terwijl ik slechts bij hoge uitzondering kon vaststellen dat mijn klarinet werkelijk op deze tonen was berekend. Dit verschil in ons kunnen werd draaglijk toen de muziekleraar uitmaakte dat het geen onhandigheid van me was, maar een kwestie van lichaamsbouw. Opvrolijken deed deze constatering me natuurlijk niet, want ik vreesde dat mijn lessen zouden worden opgeschort. Zo'n vaart liep het gelukkig niet. Het aanwezige instrumentarium bleek een Es-klarinet te bevatten die - zoals je weet - een stuk kleiner is dan de Bes-uitvoering. Voorlopig kon ik daarop spelen.
Het was een hele belevenis toen ik na drie jaar lesjes spelen, inmiddels groot genoeg voor de Bes-klarinet, harmoniestukken te blazen kreeg en in de harmonie werd opgenomen als eerste klarinettist. Frans werd soloklarinettist. Een en ander hield in dat in voorkomende gevallen Frans de eerste stem speelde en ik de tweede. Mijn eerste solo omvatte niet meer dan een maat of drie. Dat was in het stuk dat - als ik me goed herinner - De schone meimorgen heette. Hoe kort de solo ook was, het vervulde me met trots dat de dirigent het met me aandurfde. Van grotere omvang was mijn solistisch optreden in een of andere klarinetfantasie waarin Frans en ik de duetten mochten spelen. De twee keer dat we dit stuk voor de instituutsbevolking hebben uitgevoerd waren spannende gebeurtenissen voor me, maar ik kan me niet herinneren dat ik me heb kunnen koesteren aan loftuitingen vanuit het publiek. Ik denk dat het leveren van beluisterenswaardige prestaties te gewoon was op het instituut om te mogen verwachten dat aan een optreden van mij in een duet bijzondere aandacht werd besteed. Ik had het trouwens ook niet verwacht; ik herinner me tenminste niet dat ik over gebrek aan belangstelling heb getreurd.
Vanaf mijn tiende jaar kreeg ik pianoles. Toen ik de eerste vingeroefeningen achter de rug had mocht ik meedoen aan het concours dat jaarlijks werd georganiseerd onder de leerlingen van het jongensinstituut en die van het meisjesinstituut. De eerste keer behaalde ik niet voldoende punten om tot de finale door te dringen, maar bij de drie daarop volgende gelegenheden mocht ik deelnemen aan de eindstrijd. Hoewel mijn prestaties niet opzienbarend waren voelde ik me toch telkens betrokken bij de lof die de finalisten werd toegezwaaid. De grootste voldoening putte ik echter uit de omstandigheid dat ik in de finale meisjes onder mijn gehoor wist. Dit was vooral zo opwindend doordat het contact tussen de meisjes en de jongens indertijd zodanig werd beteugeld dat een praatje tussen leerlingen van beide instituten algauw het stempel van wangedrag kreeg opgedrukt. Bij gezamenlijke bijeenkomsten - zoals toneelvoorstellingen - was het zaak om net bij de grens tussen jongens en meisjes een stoel te bemachtigen; dan was het mogelijk om - als je het althans onopvallend deed - ongestraft met iemand van de andere sexe in contact te komen. Op die manier heb ik een zekere Els leren kennen. Bij de volgende gelegenheid heb ik opnieuw een plaats in haar buurt weten te veroveren, afgaande op haar goed herkenbare lage stem. Omdat ze toch te ver van me vandaan zat om verbaal contact met haar te krijgen, probeerde ik tijdens het applaus na afloop van een bedrijf haar aandacht op me te vestigen door fluitsignalen te geven op een flessendopje. Ik kreeg helaas niet de kans vast te stellen of ik daarin was geslaagd. Ik trok de aandacht van de verkeerde, namelijk die van mijn groepsleider, met als gevolg dat ik halverwege de avond naar bed werd gestuurd.
Op de tussen de instituten georganiseerde concoursen kwamen alleen pianisten en zangers aan bod. De reden hiervoor was denk ik dat de meisjes geen harmonie hadden en daarom geen blaasinstrument leerden bespelen. De blazers van het jongensinstituut werden enkel tot het spelen van solo's gebracht als dat in de harmonie te pas kwam. Slechts voor de duur van twee jaar werd hier een uitzondering op gemaakt.
Ik was dertien toen de muziekleraar Frans en mij een solo liet instuderen. Voor mij had hij Long ago uitgezocht, een variatie op het thema Roodborstje tikt tegen het raam. Daarbij stelde hij ons in het vooruitzicht dat we zouden mogen meedoen aan een solistenconcours in Wychen. Het werd een welkome onderbreking van de tot sleur verworden bezigheden voor de harmonie. We maakten onze halve uurtjes studietijd per dag weer trouw vol en gingen toen de dag dáár was met veel zenuwen in het lijf de jury tegemoet. Ondanks het feit dat ik een gedeelte van het stuk had overgeslagen sleepte ik een eerste prijs in de derde klasse in de wacht. Frans ging met eenzelfde prijs terug naar het instituut. Eén keer hebben we de stukken voor publiek mogen uitvoeren. Dat was tijdens een receptie, belegd ter gelegenheid van het jubileum van iemand van de instituutsleiding. Ook bij deze gebeurtenis heb ik niet méér belangstelling ervaren dan ik gewend was als ik een gedicht voordroeg, iets waarmee ik vaak werd opgezadeld. Maar ook deze keer verbaasde me het niet. Zo ging dat nu eenmaal.
Het succes bij het concours bleek voor de muziekleraar aanleiding te zijn om een tweede solo te laten instuderen. Mij legde hij een bewerking voor klarinet en piano van het andante uit de symfonia in Bes dur van J.CH.P. Bach voor; Frans kreeg een stuk van Mozart te spelen, Frühlingserwachen, als ik me niet vergis. Een jaartje later dongen we in de tweede klasse mee naar een prijs. In Stevensbeek vond het concours plaats. Tot mijn grote vreugde streefde ik hier mijn vriend voorbij. Behaalde ik een ereprijs - met een penning als bewijsstuk -, Frans moest tevreden zijn met een eerste prijs. Het deed me daarom zo goed omdat hij mij met pianospel al lang ver achter zich had gelaten. Zwoegde ik nog op een eenvoudige mazurka van Chopin, hij was zich spelenderwijs aan het voorbereiden op de uitvoering van de Mondscheinsonate van Van Beethoven, waarmee hij een paar maanden later op het jaarlijkse concours tussen de instituten de meeste punten in de wacht zou slepen. Met mijn prestaties op de klarinet probeerde ik hem af en toe te judassen, zoals ik wel vaker zijn goeiigheid op de proef stelde, maar hij bleek er minder waarde aan te hechten dan ik. Hij was bereid mij als betere klarinettist te erkennen en probeerde zijn tegenvallende prestatie met niets te verontschuldigen. In onze verhouding had ik er dus weinig lol van. Het Andante heb ik na het concours nog één keer op het instituut uitgevoerd met Frans als begeleider. Het stuk bijhouden of het spelen omdat we het mooi vonden, deden we niet. Als we samen musiceerden, was dat op de piano, quatre mains, in het lichte genre. Klassieke muziek boeide me kennelijk niet zo. Daar zou ik nog genoeg mee te maken krijgen, moet ik gedacht hebben, want we droomden ervan samen naar het conservatorium te gaan om pianist te worden. Nu moet ik er meteen bij zeggen dat voor mij de dagdromen hun waarde ontleenden aan het feit dat het studeren aan een conservatorium niet kon samengaan met verblijf op het instituut. Anders gezegd: ik zocht een middel om na het mulo-examen het instituut te kunnen verlaten. Men bleek echter iets anders met me voor te hebben dan een voortgezette muziekopleiding. Ik zou naar de hbs gaan. Ook goed, wat mij betrof, want ook daarvoor zou ik het instituut moeten verlaten.
Het solospelen raakte op de achtergrond; mijn repertoire viel weer samen met dat van de harmonie. Hoewel de klarinet ten tijde van mijn mulo-examen geen heersende rol in mijn leven speelde - verre van dat zelfs -, bood dit instrument me kennelijk toch wel zoveel plezier dat ik ervoor zorgde er een in bruikleen mee te krijgen toen ik voorgoed het instituut verliet. Aangezien ik het bij mijn ouders thuis zonder harmonie moest stellen, miste ik een drijfveer om te spelen. In verveling vond ik pas na een paar maanden aanleiding om de meegebrachte klarinet uit haar koffertje te nemen. Toen ik na een paar minuten spelen buiten adem was en nogal ontstemd door het winderige geluid, stelde ik wrevelig vast dat of het instrument, of het riet van minderwaardig allooi was. Dat ik aan het instrument kon twijfelen had zijn oorzaak in het feit dat dit niet de klarinet was waarop ik al die jaren had geblazen. Een nieuw riet bracht geen verbetering. Voor mij lag daarom de conclusie voor de hand dat het instrument niet deugde. Na een jaar heb ik het nogmaals tevoorschijn gehaald. Frans was toen ook van het instituut af. Hij woonde bij zijn ouders in Rotterdam en volgde lessen aan het conservatorium aldaar. We hadden het plan opgevat een bandje te vormen met een vriend van me die accordeon speelde. Aangezien ik indertijd nog geen piano bezat, moesten we elders oefenruimte zoeken. Die vonden we in de kleuterschool waar ik het fröbelen heb geleerd. Een paar keer is Frans ervoor naar Den Haag gekomen. Omdat we nummers speelden die ik al kende, speelde ik alleen tijdens de repetities. Ik moet zeggen dat mijn toon na verloop van tijd wel wat beter werd, maar tevreden kon ik er niet over zijn. Dat we het samenspel niet lang hebben volgehouden vond echter niet zijn oorzaak in mijn spel; het onoverkomelijke bezwaar was dat de piano te laag was gestemd en ook niet kon worden opgevijzeld. Het amper opgerichte bandje werd opgeheven; de klarinet verdween voorgoed in haar koffertje. Na mijn eindexamen hbs gaf ik het instrument bij gelegenheid van een bezoek aan het instituut aan de bruikleengever terug.
In de tien jaar die volgden speelde ik bij vlagen op de piano die ik inmiddels had verworven. Tot studeren kwam ik niet. Het enige stuk dat ik onder handen nam was de zogeheten gemakkelijke sonate in C-groot van Mozart, maar daarin ben ik nooit verder gekomen dan het tweede deel. Ik vond het leuk om wat je noemt onderhoudende muziek te spelen. Daarvoor koos ik gemakkelijk in het gehoor liggende muziek uit, zodat ik niet echt hoefde te studeren. Op den duur ging ik me echter toch ergeren aan mijn gebrek aan techniek. Toen liet ik het er maar bij zitten.
De gitaar, die ik op de HBS van een klasgenoot voor een tientje had overgenomen, wist me ook al niet in zijn ban te krijgen. Het spelen van akkoorden met een voorslag was al bijna een onoverkomelijke moeilijkheid voor me, laat staan het ten gehore brengen van melodietjes.
De periode waarin ik muzikaal weinig actief was nam een einde toen ik de klarinet herontdekte. Herontdekte?
Ik kan niet ontkennen dat ik destijds met plezier aan de solistenconcoursen heb meegedaan. Daaruit mag echter niet worden geconcludeerd dat ik me een klarinettist voelde, laat staan een klarinettist in hart en nieren. De enige muziek voor klarinet die ik kende waren de klarinetpartijen uit de harmoniestukken en de solo's die Frans en ik speelden. Andere klarinetmuziek had wel mijn oren bereikt, maar was bij wijze van spreken niet tot mijn bewustzijn doorgedrongen en had waarschijnlijk daardoor geen ambities gewekt. Maar het werd anders. De omgeving waarin de ommekeer zich voltrok was een air-conditioned kantoorkamer, een meter of veertig boven de begane grond, gemeubileerd met stalen boekenrekken en een bureau van dezelfde makelij, gestoffeerd met linoleum en van de buitenwereld afgesloten door in staal en rubber gevatte ruiten waardoorheen alleen verkeersgeluiden wisten door te dringen. Omdat ik er behoefte aan had iets van buiten het kantoorgebouw te vernemen - anders dan motorengeraas - had ik mijn radiootje aangezet. Er werd klassieke muziek uitgezonden. Doordat ik nog wat slaperig was duurde het even eer ik me van meer bewust was dan dat het welluidende muziek was die ik hoorde. Eenmaal zover echter dat ik de klarinet als solo-instrument had onderscheiden van het ondersteunende orkest, wist ik dat de klarinet zou terugkeren in mijn leven, ja, reeds was teruggekeerd in mijn leven. Bovendien schemerde het besef dat het instrument meer voor me zou gaan betekenen dan het vroeger had gedaan. Waar ik zo verrukt naar had geluisterd was - zo bleek bij de afkondiging - een klarinetconcert van Backofen. Nooit had ik vermoed dat er uit de klarinet was te halen wat Backofen deze klarinettist had laten doen. Nooit had ik mij er rekenschap van gegeven dat op een klarinet zo betoverend kon worden gespeeld. Wat ik op mijn zestiende, na bijna acht jaar spelen, uit mijn klarinet had weten te halen stelde maar bitter weinig voor vergeleken bij wat ik uit het radiootje had horen klinken. Die vingervlugheid! Die toon! Ik kon nauwelijks geloven dat er met zo'n gemak zulke snelheden konden worden bereikt in het beklimmen en het afdalen van de toonladders en in varianten daarop. Deze ontdekking was in zekere zin wel onthutsend, in die zin namelijk dat ze de dunk die ik vroeger van mezelf had gehad wel erg belachelijk maakte. Haar uitwerking was ondanks dat niet afschrikwekkend. Integendeel juist. Zou - zo veronderstelde ik nogal overmoedig - wat die klarinettist presteerde ook niet binnen mijn mogelijkheden liggen? Zou het mij niet evengoed gegeven kunnen zijn de harten van toehoorders te openen? Dergelijke gedachten speelden die dag overvloedig door mijn hoofd. Daarna werd ik wat minder hoogdravend in mijn verwachtingen en de geur van roem verflauwde naarmate ik besefte hoe hard ik zou moeten zwoegen om een virtuoze klarinettist te kunnen worden. Werken ze op het conservatorium niet uren per dag aan het instrument van keuze?
Misschien verbaast het je dat ik niet alleen de klarinet ontdekte, maar bovendien visioenen kreeg van publiek. Om dit te verklaren moet ik even teruggrijpen naar de tijd waarin ik een jaar of twintig was. In Hellevoetsluis woonde Harrie, een vriend van me. Hij was betrokken bij de jongerensoos. Daar was het de gewoonte geworden om de muziek van een beatgroep af te wisselen met voordracht uit eigen poëtisch werk. Toen ik eens een weekeinde bij hem logeerde nam hij me mee naar het feest dat ter gelegenheid van de opening van een nieuw onderkomen was georganiseerd. Het onthaal waarmee de dichters uit eigen kring werden ontvangen stak me zo aan dat ik diezelfde avond nog met Harrie de afspraak maakte dat hij ervoor zou zorgen dat ik bij een volgende gelegenheid ook een kans zou krijgen om iets te doen. De bewonderende aandacht die de dichters hadden gekregen, wilde ik ook smaken.
Thuisgekomen heb ik meteen mijn vier in vergetelheid geraakte verzen opgesnord om te zien of ik ermee voor de dag zou durven komen. Eén ervan leek me wel geschikt. Ik wilde echter met meer dan één vers voor het publiek verschijnen. Dagen aaneen heb ik mijn hoofd afgezocht naar woorden die in samenhang een vers genoemd konden worden. Soms dacht ik wat gevonden te hebben, maar zodra ik het onder de vingers had - tastbaar op stevig papier - verviel de hoop tot wanhoop. Toen ook een voor mijn doen flinke hoeveelheid wijn mijn geest niet wist aan te sporen tot het verwoorden van een of ander diep gevoel, gaf ik het geploeter op. Ik koos ervoor om er een afwisselend programmaatje van te maken. Naast het uit een versleten map opgediepte vers zou ik een liedje van Boudewijn de Groot en Lennart Nijgh ten gehore brengen, het liedje dat aldus begint: "De dag komt, liefste, de dag". Dit en andere liedjes van hen had ik al eerder uit mijn hoofd geleerd, troost zoekend tijdens eenzame uurtjes. Ik had nog een paar dagen de tijd om de tekst op te halen en om de sobere gitaarbegeleiding weer in mijn vingers te krijgen.
Het werd een geslaagde avond. Zowel de voordracht van het vers als die van het liedje gingen me heel redelijk af. Het publiek was gul met applaus, wat me te meer opviel doordat het was voorafgegaan door een ongehoorde stilte. Hoewel ik mijn kunnen wel wist te relativeren - maar misschien nog niet genoeg; wie zal het zeggen? - voelde ik me toch heel tevreden over mezelf. Dit gevoel werd versterkt toen ik in een buurmeisje van Harrie een bewonderende gespreksgenote en een meegaande danspartner vond. Bij het dansen werd de elektronisch versterkte muziek - in het begin van de avond door mij als genadeloos hard ervaren - een welkome entourage die mij en Wendelien als het ware afschermde van de rest van de aanwezigen, wat me de onbevangenheid gaf om te doen wat ik wilde doen en te zeggen wat ik wilde zeggen, mond tegen oor. Op weg naar mijn logeeradres maakte Wendelien in een parkje de avond af toen ze er ondubbelzinnig blijk van gaf dat ze haar mond zonder tegenzin voor me opende. De warmte van haar borsten hing toen nog merkbaar aan mijn handen.
Deze ervaring zette mij ertoe aan om door te gaan met het optreden in het openbaar. Wellicht zou het me vaker lukken de genegenheid van een meisje te wekken, zoals sommige zangeressen mijn persoonlijke sympathie hadden opgeroepen. Tussen mijn studiewerkzaamheden door stampte ik een liedje van Elly Nieman in mijn hoofd: "Luister, het regent buiten en een vreemd gezang fluistert enz." Toen dat aardig zat zou ik zelf weleens een liedje maken! Wat de muziek betreft had ik mezelf niet eens zo erg overschat, maar met de tekst verging het me als met het vers dat ik een paar weken eerder had proberen te schrijven. Onderwijl naderde meedogenloos snel de zaterdag waarop ik andermaal op het podium zou verschijnen. Wat te doen? Eén liedje vond ik te schraal. Ik overwoog het liedje "Ik sta te dromen op de brug" van Boudewijn de Groot en Lennart Nijgh als tweede nummer op mijn programma te zetten, maar deze gedachte verwierp ik; ik vond het eigenlijk al mijn eer te na dat ik één liedje zou zingen dat niet van mezelf was. Ten laatste besloot ik van de nood een deugd te maken: ik schreef een vers over het niet kunnen schrijven.
Deze keer was ik al niet zo zenuwachtig meer als de eerste maal. Het was een tegenvaller te horen dat Wendelien wegens een familieverplichting niet kon komen, want ik had het graag op een versteviging van ons contact aangelegd. Maar niet getreurd. Ik had die avond zoveel zelfvertrouwen, dat ik er al vóór mijn optreden toe overging een nichtje van Harrie ten dans te vragen.
Ik ervoer het als een overwinning dat ik - staande voor het publiek - mijn zintuigen dermate beheerste, dat ik mezelf de tijd durfde geven om de sfeer in het zaaltje in me op te nemen. Het was weer de stilte die diepe indruk op me maakte en ik bespeurde vaag een gevoel van macht. Deze ervaring kon mijn wens om door te gaan met optreden alleen maar versterken. Deze manier van publieke belangstelling trekken bleek echter niet voor mij te zijn weggelegd. Nog één keer ben ik in de jongerensoos geweest; ik las toen drie gedichten van mezelf. Diezelfde gedichten heb ik ook eenmaal voor studentenpubliek voorgedragen. Ofschoon bij beide gelegenheden niets is voorgevallen dat aanleiding had kunnen geven tot ontmoediging, is het hierbij gebleven. Deed zich stomweg geen gelegenheid meer voor, waarbij ik me - zonder opdringerig te zijn - uit de massa kon verheffen? Was het soms het besef dat mijn gedichten toch niet zo goed waren? Of was de drang om mezelf voor het voetlicht te plaatsen weggezakt doordat ik inmiddels door Hilde was uitverkoren een belangrijke rol in haar leven te vervullen?
Met betrekking tot deze podiumervaring moet ik nog één ding kwijt: Wat had ik toen toch weinig zelfkritiek!
Het toeval wilde - jij gelooft niet in toeval, hè? - dat ik ten tijde van de ontdekking van de klarinet met een nevenklus op mijn vakgebied een paar honderd gulden had verdiend. Ik liep al een tijdje te zoeken naar een bestedingsmogelijkheid die mij lange tijd vruchten zou afwerpen. Dit speurwerk behoefde nu niet langer te worden voortgezet: ik ging een klarinet kopen. Toen dat was gebeurd - het was een Bes-klarinet geworden -, toog ik welgemutst aan de slag. Maar wat overkwam me nu weer? Het instrument, dat ik liefkozend uit zijn koffertje had genomen en aan mijn neus had gehouden om verlekkerd de geur van nieuwigheid op te snuiven, vertoonde dezelfde kuren als die aftandse klarinet die ik een dozijn jaar eerder in bruikleen had meegekregen naar Den Haag. Het blazen viel me erg zwaar en de toon deed denken aan een amechtig ademend oudje. Na tien minuten oefenen was ik aan het eind van mijn Latijn. Omdat ik de teleurstelling die ik dan voelde niet dagelijks kon verwerken, herhaalde ik deze pijniging slechts met tussenpozen van een dag of twee, drie. Na een paar weken liet ik het helemaal afweten; de ontgoocheling had mijn ambitie grondig ondergraven.
Een poosje later vernam ik van een vriend dat zijn broer klarinetles had van iemand van het Residentie Orkest. Om zekerheid te krijgen omtrent de kwaliteit van mijn instrument belde ik deze man na ampele overweging op om een afspraak te maken. De ontmoeting viel in zoverre gelukkig uit dat hij mij ervan wist te overtuigen dat de klarinet in orde was; als hij erop blies deed hij het prima. Minder gelukkig was ik met zijn opmerking dat het ventje niet deugde. Nu was het wèl zo dat hij deze uitspraak even later enigszins terugnam door er een schakering in aan te brengen. Over mijn vingertechniek behoefde ik me geen zorgen te maken; het was de blaastechniek die ik terdege zou moeten aanpakken. Ik behoefde niet méér te doen dan heel veel te blazen. Lange tonen blazen, dat was het geheim van de smid. Opgelucht ging ik naar huis. We hadden geen afspraak gemaakt over het volgen van lessen. Voorlopig kon ik wel zonder dat vooruit, meende hij, kennelijk vol vertrouwen in mijn doorzettingsvermogen. Daarin had hij zich echter vergist. Ik stond nogal terughoudend tegenover het advies om lange tonen te blazen; mijn muziekleraar op het instituut had ik er namelijk nooit over horen spreken. Hierdoor kwam het dat ik na een paar minuten overging tot het spelen van melodieën, hoofdzakelijk delen uit stukken die ik in de harmonie had gespeeld. Omdat de slechte toon me hierbij hinderde, hield ik dit echter ook niet lang vol, zodat op deze wijze mijn uithoudingsvermogen evenmin werd verbeterd. Toen ik na een week of drie nog geen merkbare vooruitgang had geboekt, ging ik weer bij de pakken neerzitten. Ik haalde nadien de klarinet alleen nog voor de dag, als ik met mijn tijdelijke buurman - hij op de piano - ging samenspelen. Dan hield ik het spelen langer vol dan een kwartiertje, met als gevolg dat mijn toon tijdens het samenspel aan kwaliteit won. Hieruit putte ik dan weer wat hoop, waardoor een algehele ontmoediging achterwege bleef. Zo sukkelde ik een aantal maanden voort. Hieraan kwam een einde, toen ik door een kennis op jouw spoor werd gezet. Je herinnert het je natuurlijk wel. Yvonne vertelde dat haar dochter klarinetles kreeg en ze wilde de lerares best vragen of ze er nog een leerling bij kon hebben. Voor mij was doorslaggevend, dat de lerares nog aan huis kwam ook. Ik zou dus geen tijd kwijt zijn aan reizen.
Het contact werd gelegd en binnen een week had ik de eerste les achter de rug. Ik zal het je eerlijk bekennen: ik moest erg aan je wennen. Je overdonderende uitbundigheid, je klaterende geestdrift was aanvankelijk te veel voor mijn ingehouden aard.
Ik kreeg andermaal het advies te incasseren dat ik vooral lange tonen moest blazen. Deze keer kon ik de raadgeving echter niet in de wind slaan. Na twee weken zou je het resultaat komen beluisteren. Nou, ik heb wat afgeblazen in die weken! Behalve door de in het vooruitzicht gestelde spoedig merkbare verbetering in mijn uithoudingsvermogen werd ik hiertoe door Hilde aangemoedigd. In haar had je onmiddellijk een bondgenote gevonden in de strijd tegen mijn geneigdheid om de boot maar aan de kant te leggen als ik de wind niet ten volle meeheb.
Je kent het verloop van mijn vorderingen. Geen steil opgaande lijn. Eensdeels werkten de maatschappelijke verplichtingen die ik me op de hals had gehaald weleens - en soms te vaak naar mijn smaak - remmend op de vooruitgang, vooral als er tussen twee lessen een paar avondvergaderingen waren samengeklonterd. Anderdeels werd het klimmen van de lijn af en toe verstoord door weken, waarin ik wel zin had in plezierblazen, maar niet in studeren. Op de langere termijn zat er echter flink schot in, hetgeen je niet onder stoelen of banken stak. Ik deed altijd wel afwerend, als je jouw geestdriftige uitroepen in mijn richting afvuurde, maar inwendig glom ik. Natuurlijk vond ik het zalig, als je mijn toon bejubelde en Hilde tot getuige nam. Vanzelfsprekend vergulde het me, toen je verrukt uitriep: "Jeetje, ik wist niet dat je zo'n woesteling was!"
Ja, Beatrix, een zachtzinnige, fijngevoelige muzikant ben ik niet. Toen ik een orgel tot mijn beschikking had - dat was op het instituut - beleefde ik het meeste plezier aan de generale crescendo, het pedaal zo diep mogelijk ingedrukt. De kapel was dan één en al tastbaar geluid. Ik moest me dan inhouden om niet uit volle borst mee te zingen. Frans en ik noemden dat "op het krot denderen".
Je mag het best weten: ik heb er soms echt last van als ik niet geestdriftig terug kan doen; als ik niet onbevangen kan reageren op je verbale uitbundigheid. Het lukt me helaas maar zelden om mijn gevoelens met mijn stem te uiten. Zou ik daarom zo verknocht zijn geraakt aan de klarinet, nu ik voldoende vaardigheid bezit om mijn innerlijke roerselen in muziek uit te drukken?
De lessen werden gebeurtenissen waarnaar ik uitkeek, toen we dat klarinetduet van C.Ph.E. Bach gingen spelen. Ook de klarinetduetten van Mozart bleken prachtig studiemateriaal te zijn. Toen ik eenmaal de smaak van het samenspelen geproefd had, opnieuw geproefd had, werd het instuderen van stukken gemakkelijker, al kon ik af en toe niet een gevoel van afgunst onderdrukken jegens mijn ziende medemuziekbeoefenaars, omdat zij zoveel sneller dan ik een stuk kunnen doorwerken. Jouw bewering dat je een stuk beter kunt uitvoeren naarmate je minder van een blad voor je neus afhankelijk bent, troostte me wel en hielp me me bij genoemde beperking neer te leggen.
Het inmiddels opgebouwde repertoirtje bracht me er steeds vaker toe dat ik niet slechts een half uur, maar een heel uur met de klarinet bezig was, en dan viel het me soms nog zwaar om haar op te bergen, teneinde me aan andere liefhebberijen of aan noodzakelijkheden te kunnen wijden.
Toen ik het stuk van Bach goed in de vingers had, begon ik aan optreden te denken. Tegelijkertijd bespeurde ik het verlangen om vaker dan één keer in de veertien dagen met iemand samen te spelen. Ik vond bij jou een gewillig oor, toen ik je hiervan deelgenoot maakte. Niet dat je onmiddellijk mogelijkheden zag om mijn wensen in vervulling te doen gaan, maar je bespaarde jezelf geen woorden om mij ervan te verzekeren dat ik heus de gelegenheid zou krijgen om mijn kunnen te benutten zoals ik dat wenste. Aan deze woorden ontleende ik werkelijk vertrouwen in de toekomst. Dit had, denk ik, te maken met een sedert enige jaren geregeld terugkerende ervaring, waarvan ik je twee voorbeelden zal geven. Totdat mijn aandacht werd getrokken door het klarinetconcert van Backofen op die bewuste dag, had ik op de radio nooit muziek gehoord waarin de klarinet een overheersende partij speelde; het was me althans nooit opgevallen. Begrijp me goed, ik doel hier op de zogeheten klassieke muziek. Sinds ik weer klarinet speel is het, alsof velen dat instrument hebben ontdekt; sla er de omroepgids maar eens op na.
Het tweede voorbeeld is dit: Ik weet zeker dat ik nooit van pistache-ijs had gehoord, totdat ik erover las in Geert van Beeks roman "De steek van een schorpioen". Ik wist niet waar die naam op duidde. Daags daarna was ik er evenwel oorgetuige van dat iemand bij de notenbar om de hoek een ons pistachenootjes bestelde. Was het nu - gegeven deze ervaringen - zo gek te verwachten dat ik juist nu iemand zou ontmoeten die een klarinettist zocht om mee te musiceren? Waarom zou ik voorts niet een kans krijgen om op te treden, juist nu ik daarop aasde? En werkelijk, ik behoefde amper een half jaar geduld te oefenen eer me de uitnodiging bereikte om op een huisconcert te spelen!
Aan het hebben van kinderen is onder meer het voordeel verbonden dat je via hen aardige mensen leert kennen en dat je contacten krijgt die anders nooit waren ontstaan. De uitnodiging voor het huisconcert was een uitvloeisel van een bezoekje van Hilde met Laura aan een klasgenootje van laatstgenoemde. De moeders kwamen - naar aanleiding van Laura's belangstelling voor de aanwezige piano - over muziekmaken te spreken. In dat verband vermeldde Hilde dat ik me op de klarinet toelegde.
"Zou hij misschien zin hebben om op de muziekavond te komen spelen die we binnenkort organiseren?"
Nou, daar had ik wel oren naar! En jij wilde gelukkig ook graag meedoen. Er was trouwens wel wat moed voor nodig, want we hadden nog maar krap een maand de tijd om ons erop voor te bereiden.
Het verschijnsel huisconcert oefende al enige jaren aantrekkingskracht op me uit; ik geloof sinds mijn kennismaking met herenhuizen. Als ik me er een voorstelling van probeerde te maken, zag ik mezelf vaker als gastheer of organisator dan als muzikant optreden. Ik was dan degene die uitmaakte wie er mocht komen. Nu ik als muzikant was uitgenodigd, leek deze rol toch beter bij me te passen. Ik verheugde me zeer op de muziekavond. Ik vond het spannend om voor publiek te zullen spelen, ongetwijfeld. Maar ik kon me bovendien goed voorstellen dat het fijn zou zijn om naar anderen te luisteren, zo dicht in de buurt. Wellicht zou ik ook iemand vinden die met me zou willen samenspelen. Deze verwachtingen hielpen me 's avonds gemakkelijk over de gebruikelijke vermoeidheid heen en maakten mijn studie-uren tot smakelijke voorproefjes van het concert.
Toen de verbeide dag aanbrak, was ik zo goed als vrij van zenuwen. De stukken die we zouden spelen zaten me vlotjes in de vingers en mijn klarinet had de voorafgaande dagen geen kuren vertoond. Je weet toch dat het instrument me af en toe tot razernij brengt door haperingen in het klepwerk of doordat het zonder duidelijke aanwijzing met geen mogelijkheid tot een mooie toon is te bewegen? Aan het rietje was naar mijn oordeel evenwel nog wat te verbeteren. Het was door het vele spelen ietwat te licht geworden. De andere rietjes die ik in huis had waren alle te zwaar, zodat ik me met biesjes aan het schuren moest zetten. Dit deed ik trouwens niet met tegenzin. Ik meende dat een dergelijk karweitje typisch onderdeel uitmaakte van de voorbereiding op een concert. Was jij het niet, Beatrix, die mij had verteld over solisten die menige zaterdag al schurend - en vloekend! - doorbrachten om hun optreden tot iets onvergetelijks te maken? Ik was een solist van gering formaat; ik was dan ook maar een half uur bezig met het prutsen aan een nieuw riet. Niet te kort, naar mijn mening die ochtend, want het verkregen resultaat streelde de oren: breed in het lage register, stevig in het hoge, en het blies gemakkelijk aan. De enige zorg waarmee ik toen nog zat was, hoe ik de klarinet tijdig op temperatuur kon brengen. Moest ik het hout niet vlak voor de uitvoering warm blazen, zoals ik zangers in de artiestenkamers van het theater hun vocalyses had horen zingen? Nadat ik jou er voor de aanvang van het concert over had aangesproken, liet ik me geruststellen door jouw "Ach, ben je gek! Daarover moet je je niet druk maken" en zag ik ervan af de klarinet bij me te nemen om er toonloos op te blazen, terwijl anderen hun voordracht deden.
Zeker van mijn zaak nam ik naast jou plaats op de voor ons gereed staande stoelen in de voorkamer, terwijl het vijftigkoppige publiek zich in de achterkamer instelde op het duetje van Bach dat we vóór de pauze zouden spelen. Het inblazen beperkten we tot een paar gebroken drieklanken; helaas, want al spoedig na de inzet merkte ik dat het blazen me erg veel inspanning kostte en dat ik op mijn hoede moest zijn voor overslaande tonen. Vooral op en rond de C tweegestreept was het gevaarlijk spel. Daar werd de toon vaak begeleid of zelfs volledig vervangen door een hinderlijk gepiep dat me deed denken aan een kurkdroog instrument. Vroeger ging ik in een dergelijk geval naar de kraan en liet ik een straal water door de klarinet stromen, een gebruik waarmee ik op jouw gezag heb gebroken. Het hinderde me ontzettend. Niettemin wist ik het hoofd koel te houden en kon ik mijn hart openhouden voor wat de componist moet hebben gevoeld bij het maken van deze muziek. Het verbaasde me dat jij je na afloop tevreden toonde over mijn verrichtingen en dat de gastheer en gastvrouw zich zelfs lovend uitlieten over wat ze hadden gehoord. Ik meende althans dat ik hun uitlatingen aldus mocht opvatten. Ze zeiden dat ze erg hadden genoten en spraken er hun bewondering over uit dat ik zo feilloos uit mijn hoofd kon spelen. Aan de opmerking over mijn goed geheugen had ik eerlijk gezegd geen boodschap; daar was ik inmiddels immuun voor geraakt. Maar het goede woord over de uitvoering op zich, hoorde ik graag.
De gastheer vertelde me dat hij zich bij het stuk twee kuierende vrienden had voorgesteld die genoeglijk met elkaar aan het keuvelen waren. Spreekt jou die voorstelling óók aan?
Hilde had de wanklanken wel gehoord, vertelde ze toen er niet kon worden meegeluisterd, maar ze hadden nauwelijks afbreuk gedaan aan de levendige vertolking van het stuk, verzekerde ze me. Dit geloofde ik, want denk maar niet dat Hilde iets zegt dat ze niet meent.
Hoewel de positieve waardering mijn eigen oordeel over het spel niet helemaal ongedaan kon maken, hielp deze me wel ons tweede optreden, na de pauze, vrijwel onbevreesd tegemoet te gaan.
Het duet van Mozart ging me redelijk goed af. We speelden trouwens alleen het eerste deel, zoals je weet. De toonvorming kostte me minder moeite dan vóór de pauze; het hout was kennelijk beter op temperatuur. Ik was hier blij om, want ik had het er al druk genoeg mee om de loopjes zonder haperingen uit te spelen. Het astmatische geluid lag nog wel op de loer, maar op den duur vergat ik het en kon ik meegenieten van de met elkaar en tegen elkaar in spelende klarinetten, om beurten naar voren komend in de leidende melodie. Hierdoor kon ik na ommekomst - mooi woord, vind je niet? - van de twaalf minuten Mozart mezelf het gevoel veroorloven dat ik het er al bij al niet slecht had afgebracht. Opmerkingen en vragen van mensen uit het publiek, zoals "Je speelt zeker al lang", staafden dit gevoel.
Achteraf heb ik het betreurd dat ik me er die avond niet toe had gezet met behulp van Hilde contacten te leggen. Ik had me naar andere muzikanten toe kunnen laten brengen om een praatje met ze aan te knopen. De angst echter dat het niet meteen klikt en beide partijen met de mond vol tanden staan, weerhoudt me in de regel van zulke acties. Ook deze keer had ik me daar niet overheen kunnen zetten. De keren dat anderen mij aanspraken, strandden trouwens ook in doodlopende wegen. Voorzover ik weet heeft van de andere muzikanten alleen de pianist zich tot mij gewend. Het praatje was echter zo vluchtig, dat ik geen kans zag om hem te vragen of hij me eens wilde begeleiden. Slechts met de moeder van de gastvrouw heb ik een gesprek van enige betekenis gevoerd. (Het ging over de plaats die de muziek in de antroposofie inneemt.) Maar het maakte me op de avond zelf niet uit. Het Balkanbandje, dat het lossere gedeelte van de avond verzorgde, gaf ik mijn beide oren, terwijl anderen hun best deden boven de onstuimige muziek uit te horen wat hun gespreksgenoten zeiden. Ik was er allesbehalve rouwig om dat ik nauwelijks werd aangesproken. Zolang mijn glas gevuld was en Hilde zich af en toe bij mij meldde, vond ik het wel best. Het was alleen voor het aflossen van onze oppas dat we rond half twee afscheid namen. We waren graag gebleven en dat, terwijl de klok van twaalf voor mij de laatste jaren heilig is.
Die avond heeft mijn verwachtingen ten aanzien van een huisconcert bevestigd. Het luisteren naar levende muziek in een huiselijke omgeving bleek inderdaad een heel aangename bezigheid te zijn. Hoewel ik niet kan ontkennen dat het mij goed deed te merken dat men mijn kunnen wist te waarderen, mag ik toch stellen dat de erkenning van mijn muzikale capaciteiten minder betekenis voor me had dan vroeger. Het publiek had vooral versterkend gewerkt op de inzet waarmee ik de muziek vertolkte.
Toen we weer voor een les bijeen waren bleek je er niet veel voor te voelen tijd aan een terugblik te besteden. In de anderhalve week die sinds het huisconcert was verstreken had je kennelijk zoveel meegemaakt dat voor jou de muziekavond voltooid verleden tijd was geworden. Je beperkte je commentaar tot een paar geestdriftige uitlatingen met betrekking tot mijn spel en de ontvangst ervan bij de toehoorders. Wat het piepen van het riet betrof liet je het bij een berustend "Ach, dat is nu eenmaal de zwakke plek van de klarinet" en een te gemakkelijk "De meesten hebben het waarschijnlijk niet eens gehoord". Het was me liever geweest als je van de gelegenheid gebruik had gemaakt door me ernstig te onderhouden over de onvoorzichtigheid die ik had begaan door op het concert te verschijnen met een niet ingespeeld riet. Dan had ik voldoening kunnen putten uit je loftuitingen. Ik leerde mezelf wèl het lesje: voortaan zou ik tijdig aan een nieuw riet beginnen.
We werkten verder aan het duet waaruit we het eerste deel hadden gespeeld. Tegelijkertijd zette ik me ervoor in voorgoed af te rekenen met een slechte gewoonte. Ik doel op het feit dat ik altijd zittend had geblazen, mijn knieën beurtelings inschakelend als steunpunt voor de klarinet. Dit had zo kunnen groeien, doordat we met de harmonie maar zelden lopend of staand optraden. De gelegenheden waarbij we dit wel deden waren de intocht van Sinterklaas en het ten grave dragen van een gestorvene. Tijdens de lessen kon ik er weliswaar niet bij gaan zitten, maar het oog van de leraar was niet waakzaam genoeg om langer dan een paar minuten te kunnen voorkomen dat ik de klarinet op een opgetrokken knie liet rusten. Of was hij te zachtaardig voor me? Dat ik dit deed vond zijn oorzaak in het feit dat ik kramp kreeg in mijn dragende duim en werd bovendien in de hand gewerkt doordat ik met mijn mond onvoldoende vat op de klarinet bleek te hebben als de gewenste toon slechts de greep van enkele vingers vereiste. Nu ik van jou had gehoord dat solisten plegen te staan en ik in mezelf een toekomstige solist zag, voelde ik me genoodzaakt mijn rechter duim aan het gewichtheffen te laten wennen. Wanhoop, Beatrix, dat was het wat mij die weken ten deel viel. Uiteindelijk speelde ik het klaar tien minuten lang staande te blazen, maar dan was het toch werkelijk gebeurd met mijn duim. Bovendien slaagde ik er in die tien minuten niet in de toon te krijgen zoals ik die gewend was, vooral niet als het ging om een loopje. Bij de verplaatsing van mijn vingers kon ik het instrument niet in bedwang houden, waardoor de tonen hinderlijk vaak oversloegen. Ten einde raad legde ik jou de moeilijkheid voor, in een stemming waarin ik gemakkelijker tot huilen dan tot lachen gebracht kon worden. Ik had het gevoel dat ik beter helemaal met spelen kon ophouden als ik zoiets gewoons als staande spelen niet onder de knie zou kunnen krijgen. Stel je voor, dat ik als solist mijn gemak zou zoeken op een stoel, terwijl ieder ander in gelijke omstandigheden fier rechtop zou staan, de klarinet in triomf naar voren gestoken! Je wist er geen raad op.
"Volhouden maar" en "Vooral goed je mond om de kop heen klemmen," dat waren je aanbevelingen, maar die had ik al eerder gehoord en ter harte genomen. Het toeval - toeval? zul je vragen - voorkwam dat ik de klarinet aan diggelen sloeg, want daarop zou het zeker zijn uitgedraaid, driftig als ik kan zijn. Luisterend naar het radioprogramma "Für Elise" hoorde ik een klarinettist vertellen - overigens wéér eentje van het Residentie Orkest, ik kan er ook niets aan doen - dat hij op de kop van zijn klarinet een stukje rubber had geplakt, omdat hij anders last van hoofdpijn kreeg door de trillingen die via zijn tanden vanuit het instrument aan zijn hoofd werden doorgegeven. Tijdens de volgende les sprak ik jou hierover aan.
"Ik begrijp dat niet," zei ik. "Je trekt toch je lippen over je tanden heen voordat je de kop van de klarinet in je mond steekt?"
Er ging niet meteen een lichtje bij je branden, maar al pratend over het stukje rubber - het was geloof ik een fietsbandplakker - kwam je het misverstand op het spoor. "Wat zeg je? Je lippen over je tanden heen getrokken? Wat krijgen we nou?"
Tot mijn stomme verbazing bleek dat ik al die jaren te zachtzinnig was geweest voor mijn klarinet. Ik had het hout van de kop willen sparen. Daarom had ik altijd vermeden er mijn tanden in te zetten. Nu werd me duidelijk gemaakt dat ik juist mijn tanden nodig had om voldoende houvast op het instrument te krijgen. In mijn opluchting veroorloofde ik me een verwijt.
"Waarom heb je me dat verdomme niet eerder gezegd? Je hebt toch kunnen zien dat ik mijn mond verkeerd hield?"
Je weerde de aanval handig af.
"Het is me nooit opgevallen," zei je, "maar dat komt doordat ik niet door je snor heen kan kijken."
Deze ontdekking betekende voor mij zoveel als het begin van een nieuw tijdperk. Na een week speelde ik al liever staande dan zittende. Niet alleen omdat ik staande gemakkelijker kon ademhalen en ik de klank als het ware verder naar voren kon brengen, maar ook, en vooral, omdat ik me in opgerichte houding meer mans voelde, indrukwekkend zelfs. Op die manier kon ik voor de dag komen. Van bijkomstige aard was het voordeel dat ik voorgoed af was van de kloven in de binnenkant van mijn lippen, de afdrukken van rijen tanden, die bij langdurig spelen zelfs pijnlijk waren. Ik had wat langer tijd nodig om de pink van mijn rechter hand aan de veranderde omstandigheden te laten wennen. Nu ik mijn rechter duim als vast steunpunt moest gebruiken, kon ik hem niet meer verplaatsen als dat mijn stijve pink tot voordeel kon strekken. Het was me soms vreemd te moede, Beatrix, als ik me ervan bewust was dat ik na zoveel jaren spelen de ongemakken van een beginneling had te overwinnen.
Toen we een tweede duet van Mozart beheersten, raakten we het erover eens dat ik toe was aan het klarinetkwintet van dezelfde componist. Ik had al ruim een jaar de grammofoonplaat in huis waarop dit ontroerend stuk muziek wordt uitgevoerd door een zekere Wilhelm Schröder, begeleid door een strijkkwartet uit het Münchens filharmonisch Orkest. Bij de eerste keer dat ik dit kwintet beluisterde was me het gevoel bekropen dat het nog jaren zou duren eer ik dit meesterwerk zou kunnen spelen. Je zult daarom wel kunnen begrijpen dat ik bijna naast mijn schoenen liep van trots, toen je me reeds na een jaar rijp achtte voor dit stuk.
Het waren moeilijke weken, de weken waarin ik moest wachten op de brailleversie van de bladmuziek die op mijn verzoek werd gemaakt. Ik was daarom niet meer te houden, toen ik mijn partij van de muziekbibliotheek had ontvangen. Hoewel ik de muziek veelvuldig had gedraaid, was de bestudering van de partij zoveel als een ontdekkingsreis, waarbij mij geregeld mompelingen als "O, doet hij dat daar zo" ontvielen. Ik was zo bezeten van de muziek, dat ik de partij steeds met me meedroeg, teneinde er bij twijfel over het nauwkeurige verloop van een passage onmiddellijk zekerheid in te kunnen vinden. Bijna de hele dag lag de muziek op de loer om me te bespringen zodra ik maar even niet geconcentreerd met iets anders bezig was. Vervelen deed ze me geen ogenblik. Als de omstandigheden het toelieten zong, floot of neuriede ik mee met de strijkers die ik in mijn hoofd hoorde.
Ik had een week of drie nodig om het stuk door te werken. In die tijd draaide ik de grammofoonplaat niet, bang als ik was dat mijn solistisch voorbeeld me op het laatste moment nog zou afschrikken. Ik moest me de tijd gunnen om de moeilijkheden van het stuk de baas te worden, prentte ik me in en ik probeerde daarbij te vergeten met welk een gemak, speels gemak, Wilhelm Schröder de tonen uit zijn klarinet liet lopen, alsof hij er niet meer voor had te doen dan aan het begin van het stuk een kurk uit zijn instrument te trekken. Ik oefende met grote hardnekkigheid; deinsde er niet voor terug om me in een paar maten vol grillige overgangen vast te bijten. Ik kon me ook niet veroorloven om me er met een Jantje van Leiden van af te maken, zoals ik dat bij etudes wel placht te doen, want ik besefte drommels goed dat ik alleen dan een strijkkwartet kon overhalen mij te begeleiden, als ik bereid was de perfectie na te streven. Hiervan was ik zo doordrongen, dat ik pas een volgend deel van het werk aansneed, als ik het laatst in studie genomen deel redelijk in mijn vingers had, hoe verleidelijk het ook was om verder te gaan.
De dag kwam waarop jij je A-klarinet aan mij in bruikleen gaf, omdat ik met mijn Bes-klarinet niet met de plaat kon meespelen. Het feit dat de muziek stereofonisch was opgenomen, stelde me in staat de klarinet naar de achtergrond te schuiven, waardoor de strijkers op volle kracht overbleven om mij te begeleiden. Hoewel het tempo waarin ze speelden voor mij af en toe te hoog lag, gaf dit samenspel me het gevoel dat ik werkelijk in staat zou zijn dit stuk binnen afzienbare tijd op bevredigende wijze ten gehore te brengen.
Ik ging me - bij wijze van spreken, want de bovengrens was al bereikt, denk ik - met nog meer verbetenheid toeleggen op het spelen van juist die plaatsen, die me bij het samenspel met de grammofoonplaat in moeilijkheden brachten, en zo werkte ik in korte tijd naar de dag toe waarop ik jou triomfantelijk zou uitdagen mij met een strijkkwartet in contact te brengen. Het samenspel met een groep muzikanten trok me hevig aan en wie weet zou ik met hen de weg naar een groter publiek kunnen vinden. Een groter publiek ja; die uitdaging wilde ik aan. Enkel om de spanning? Of aasde ik toch stiekem nog op bewondering?
Zoals je weet leidde geen van de sporen die je volgde tot een viertal strijkers dat nog actief was of tot actie gebracht kon worden. Ik kreeg er flink de smoor in en wenste dat aan de subsidiëring van orkesten de voorwaarde verbonden was dat zij zich mede ten dienste stelden van amateurs, als de amateurs het onderling niet konden rooien. Terwijl ik ervan overtuigd was dat deze gedachte voor bestudering in aanmerking kwam, was ik er ook zeker van dat ik er niet op zou wachten. Ik dacht erover oproepen in dagbladen te plaatsen, leerlingen van het conservatorium aan te klampen en vioolleraren op te bellen, maar ik kwam er niet toe ook maar één van deze middelen te beproeven. Gaf ik er de voorkeur aan dat het lot zou beslissen? Ik denk dat ik met deze vraag mijn verlegenheid probeer te verdoezelen.
Om de teleurstelling het hoofd te bieden en om te voorkomen dat ze zou omslaan in apathie, wierpen we ons weer op het klarinetduet. Daarnaast pakte ik het concertino van Von Weber weer op. Voordat we het duet van Bach gingen spelen, was ik hiermee bezig geweest. In die tijd lag het stuk boven mijn macht, terwijl de studie bovendien niet werd gestimuleerd, doordat het mij aan een begeleider ontbrak. (De orkestpartijen waren samengevat in een pianopartij, zoals je weet.) Thans kon ik echter voor de begeleiding een beroep doen op de moeder van een klasgenootje van Susanne, van wie ik - ik zal niet zeggen: bij toeval! - te weten was gekomen dat ze tijdens haar piano-opleiding aan het conservatorium met een klarinet spelende vriendin placht samen te werken. Ik had me wel drie keer bedacht voor ik de stap waagde, want ik was bang dat ik erg schril zou afsteken bij haar vriendin. Het werd een prettige samenwerking. Na het concertino namen we een tweede stuk onder handen: de sonate in Es-groot voor klarinet en piano van Brahms. Sylvia - de pianiste - had niet zo vaak tijd om met me samen te spelen. Daarom was het telkens een feest als we onze partijen konden laten samenklinken. Ze had er geloof ik wel plezier in me te begeleiden. Bovendien voelde ze aan dat ik weleens voor groter publiek wilde staan dan voor haar twee spinnende poezen boven op de vleugel. Zo kon het gebeuren dat ze me liet uitnodigen voor een huisconcert waarvoor ze zelf was gevraagd als solist. We besloten de sonate van Brahms te spelen. Het was niet het gemakkelijkste stuk van de twee die we samen speelden, maar wel verreweg het mooiste. Toen ik het voor het eerst beluisterde bekoorde het me overigens allerminst. Pas toen ik het in een neerslachtige bui opnieuw hoorde, ontdekte ik de schoonheid ervan.
Tijdens de twee laatste lessen voor de muziekavond was Sylvia ook van de partij, opdat jij kon inspringen met aanwijzingen als ik verkeerd inzette en me op de vingers kon tikken als ik de partij niet nauwkeurig volgde. Er sluipt weleens een foutje in mijn geheugen; dat weet je. Hoewel jij je bij de generale repetitie niet in het minst ongerust had getoond over het welslagen van het optreden, bespeurde ik vanaf de vooravond van het huisconcert toch duidelijke sporen van zenuwen. Was dat, omdat er nu slechts één falende klarinettist kon zijn, terwijl bij het eerste huisconcert een oneffenheid in mijn spel ook aan jou toegeschreven had kunnen worden? Was het, omdat ik nu wist dat ik bij de andere muzikanten een hoog niveau van muzikale vaardigheid mocht verwachten, terwijl ik me bij de vorige gelegenheid had voorgesteld dat ik niet zou onderdoen voor andere amateurs? Geprikkeldheid, moeilijk in slaap kunnen komen en gebrek aan eetlust waren de symptomen. Over mijn riet behoefde ik me gelukkig geen zorgen te maken, want ik had me tijdig van een goed exemplaar verzekerd. Dit had ik slechts een kwartiertje per avond gebruikt om voortijdige aftakeling te voorkomen.
Het feit dat ik maar één persoon mocht meenemen, leverde me een moeilijke afweging op. Enerzijds sprak het voor mij vanzelf dat Hilde me zou vergezellen, zoals ik haar ook in andere persoonlijke ervaringen had laten delen. Anderzijds lag het voor de hand dat ik jou, mijn leermeesteres, zou vragen met me mee te gaan, omdat jij toch degene was die van mij een gevorderde klarinettist had gemaakt. Wellicht doordat Hilde er in het algemeen niet de aard naar heeft zich op te dringen, is uiteindelijk mijn keuze op jou gevallen. Of zou mijn keuze beïnvloed zijn door de verwachting dat ik meer kans zou hebben op het leggen van nieuwe contacten als Hilde er niet bij was? Wanneer ik alleen was - jij zou immers van de één naar de ander fladderen! - zou men zich misschien eerder aangespoord voelen met mij een woord te wisselen. De aarzeling waarmee ik tot de keus was gekomen kon niet verhinderen dat ik me een tikkeltje ontrouw voelde toen ik Hilde gedag zoende en bij Sylvia en haar echtgenoot in de auto stapte. Hierdoor en doordat ik bijna geen hap door mijn keel had kunnen krijgen, had ik een wee gevoel in mijn maag.
Gezellig vond ik het er niet. Het was er zelfs niet stemmig. Het gezelschap waarin we ons mengden was stijfjes; Haagse kak, zou een niet-Hagenaar gezegd hebben. Ondanks dat trok het onbehaaglijke gevoel in mijn maag zich geleidelijk terug. Het maakte plaats voor een soort onverschilligheid. In dit gezelschap durfde ik te falen. Uit de gesprekken om me heen maakte ik namelijk op dat er heel wat mensen aanwezig waren die beroepsmatig met muziek bezig waren en dat ik zou wedijveren met mensen die - zo al niet beroepsmusici zijnde - konden steunen op een beroepsopleiding in de muziek. Als amateur kon ik me dan wel een paar foutjes veroorloven. Dit allesbehalve inspirerend gevoel hield ik tot aan de koffiepauze, waarvoor we naar een ander vertrek werden geloodst. Ik werd, terwijl ik wat afzijdig in mijn kopje stond te roeren, aangesproken door een meisje van een jaar of twintig dat zich voorstelde als Agnes, de dochter van de gastvrouw. Tijdens het gesprekje kwam ik te weten dat de overleden vader muziekrecensent was geweest en dat haar moeder daardoor zoveel beroepsmusici kende. Agnes had een nogal zachte, bijna bedeesde stem, waarmee ze zich duidelijk van haar moeder onderscheidde, want die had er één - en dat zul jij je ook nog wel herinneren - waarmee ze gemakkelijk een karikaturale woordvoerster van de VVD-fractie in de Tweede Kamer had kunnen zijn. Was de stem van de dochter ingetogen, haar deelname aan het gesprek was dit allerminst. Ik maak dit wel vaker mee. Op het eerste gehoor denk ik dan: die laat zich misschien gemakkelijk alles zeggen, maar vaak moet ik algauw zelf op mijn hoede zijn om niet overdonderd te worden. De welwillendheid die de eerste indruk heeft gewekt, blijft niettemin meestal wel aanwezig.
Door de ontmoeting met haar kreeg mijn optreden weer betekenis. Agnes vormde in haar eentje voldoende publiek waarvoor ik mijn uiterste best wilde doen.
"Telde ik dan niet meer mee?" Ik hoor het je zeggen. Natuurlijk wel, maar op een heel andere manier. Jij vervulde niet de functie van publiek. Jij kwam luisteren of ik zou weggeven wat jij er bij mij had ingestopt. Ik zou bij jou een herkansing krijgen, dat wist ik zeker. Voor de rest van het gehoor, samengebald in Agnes, zou dit de enige gelegenheid zijn waarbij ik kon laten zien wat ik waard was.
Toen ik naast de piano op het podiumpje stond, bezig met stemmen, trilden mijn benen zo hevig dat ik me afvroeg of het ook zichtbaar was. Mijn hart bonsde in mijn oren. Mijn vingers waren klam. Ik was allesbehalve in de stemming van "Hier sta ik dan, zet je maar schrap", zoals ik me dat had voorgesteld toen ik eindelijk in staat was om staande te spelen. Wat ik wèl ervoer was het verlangen Agnes te laten deelhebben aan de weemoed die ikzelf zo vaak had gevoeld bij het luisterend spelen van de sonate.
Je hebt het zelf beleefd. Het werd een uitvoering die - afgezien van het aarzelende begin - volledig aan onze wens voldeed: licht aangezet, ingehouden, klaaglijk soms, een enkele keer vervuld van een sprankje hoop. En dit werd mogelijk gemaakt door de manier waarop Sylvia zich van haar taak kweet. Ik had me voorgenomen mijn begeleidster na afloop mijn hand toe te steken om haar te bedanken, maar de inspanning had me zodanig aangegrepen, dat ik pas toen Sylvia me bij mijn stoel had gebracht tot het besef kwam dat ik iets had vergeten. Teneinde dit verzuim goed te maken bood ik haar alsnog mijn hand aan. Dit gebaar vatte ze aanvankelijk echter op als een uitnodiging mij iets aan te geven.
"Ik heb niks meer," zei ze. Mijn klarinet had ze me inderdaad reeds aangereikt. Wat ik had voorzien als iets stijlvols, pakte uit als stuntelig gedoe. Op dat ogenblik kon ik me er evenwel niet druk over maken. Allereerst moest ik me staande zien te houden tegenover jouw in deze omgeving ongepaste uitbundigheid. Daarna was er slechts de deken van vermoeidheid die zwaar, maar wollig warm, om mijn schouders hing. In een poging om bij mezelf te verwoorden wat ik voelde kwam ik enkel op "zalig" en "ik heb mijn taak volbracht". Omdat ik dit al te zwaarwichtig vond, probeerde ik iets van de ernst af te halen door te verzuchten: "laat deze kelk nooit meer aan mij voorbijgaan". Zo zie je maar weer: wat je met de paplepel ingegoten hebt gekregen, risp je met groot gemak decennia later op.
In het vertrek waar we koffie hadden gedronken werd ons tot besluit van de avond een koele drank geserveerd. Ik mocht me opnieuw vleien met het gezelschap van Agnes.
"Je speelde ontroerend," was een van haar complimenten.
"Was je in een neerslachtige stemming?"
"Nee, hoezo?"
"Ikzelf heb het stuk pas leren waarderen toen ik in een gedeprimeerde stemming was."
"O," zei ze verwonderd, op een innemende, kinderlijke manier; "ik voelde me juist erg opgewekt."
Het is vreemd gesteld met muziek, vind je ook niet, Beatrix?
Waar jij inmiddels uithing liet zich even later raden.
Je kwam opgewonden aansjouwen met een man die je me voorstelde als "de violist van vanavond," waaraan je bijna onmiddellijk toevoegde: "en hij speelt in een strijkkwartet en dat wil vast en zeker met jou het klarinetkwintet spelen."
Verstoringen van onderonsjes met meisjes zetten bij mij gemakkelijk kwaad bloed. In dit geval stoorde de onderbreking me niet in het minst! Het klarinetkwintet van Mozart was steeds het stuk gebleven dat ik dolgraag zou uitvoeren. We kwamen tot de afspraak dat de violist mij zou opbellen zodra hij de anderen erover had gesproken. Daarna verdween hij weer in het omringende geroezemoes.
"Zie je wel dat het een kwestie van geduld is," tetterde je in mijn oor.
Ik gaf je grif gelijk, maar ik dacht: "Eerst eens afwachten of de anderen ook willen." Vervolgens maakte ook jij je uit de voeten.
Jouw interruptie verschafte Agnes ruimschoots aanleiding tot het stellen van vragen; dat zul je begrijpen. Terwijl ik daar uitvoerig antwoord op gaf, pijnigde ik mijn hersenen met het zoeken naar een mogelijkheid om het contact met haar aan te houden; ik wilde me niet laten overvallen door een abrupte afsluiting van de avond. Het was vervelend dat ze niet zelf een instrument bespeelde, want anders had ik haar kunnen uitnodigen bij mij te komen musiceren, hoe ongebruikelijk de combinatie ook mocht zijn geweest. Mijn piano vergrootte het aantal mogelijke combinaties trouwens aanzienlijk. Je vraagt je misschien af waarom ik haar niet ronduit liet merken dat ik het leuk zou vinden haar gauw weer te ontmoeten. Aan deze handelwijze kleefde echter, naar mijn mening, een bezwaar. Doordat ik ruim tien jaar ouder was dan zij - en getrouwd bovendien - achtte ik het niet denkbeeldig dat haar moeder met bedenkingen zou komen. Deze confrontatie wilde ik op dat moment voorkomen, bang dat Agnes voor haar moeders waarschuwingen zou zwichten. (Later zou ik inzien dat ik me deerlijk in haar had vergist; ze liet zich weinig door anderen gezeggen!) Het kan zijn dat mijn huiver om rechtstreeks mijn sympathie te laten merken zijn oorsprong vond in de argwaan die ik in mijn omgeving bespeurde toen ik in mijn tienerjaren bevriend was met een man die bijna vijftien jaar ouder was dan ik. Ik voelde heel duidelijk dat men er mijn vriend op aankeek. Nu nog ben ik blij dat hij er zich niet door heeft laten beïnvloeden. Hij heeft er namelijk grotendeels toe bijgedragen dat ik - terug in het ouderlijk huis - niet ben gaan verzuren door gebrek aan contacten buitenshuis. Door middel van hem ben ik in aanraking met anderen gekomen en is mijn vrijetijdsbesteding niet beperkt gebleven tot het luisteren naar de radio op mijn eigen kamer en het klaverjassen in de huiskamer. Bovendien was hij het door wie ik in het bezit kwam van een piano. Ook op het instituut had ik ervaren dat contacten met personen buiten de eigen leeftijdsgroep - zacht gezegd - niet op prijs werden gesteld. In beide situaties werd de afkeuring denk ik gevoed door gedachten aan sexueel contact. Te meer daar in deze gevallen hiervan nu juist géén sprake was, troffen mij de beschuldigingen of de niet uitgesproken verdachtmakingen des te gevoeliger.
Bij het afscheid drukte Agnes mij op het hart dat ik haar vooral moest waarschuwen als ik het klarinetkwintet ergens zou uitvoeren. Dat was op dat ogenblik de enige aanwijzing dat ik haar ooit zou weerzien, want ik had geen list kunnen verzinnen.
Sylvia voelde zich niet verloochend toen ik haar vertelde dat ik misschien met een strijkkwartet in zee zou gaan. Ze bood zelfs spontaan aan met mij het klarinetkwintet te gaan studeren; ze beschikte - nog vanuit haar conservatoriumtijd - over een piano-uittreksel.
Het duurde twee weken eer de violist opbelde. Mijn hand trilde van opwinding toen Hilde mij de telefoonhoorn aangaf. Zou het doorgaan? Nee, ik moest er maar op rekenen dat ik nul op het request kreeg. Deze anticipatie op een teleurstelling bleek echter overbodig te zijn geweest. Ze wilden met plezier met me samenspelen, zij het dat ik twee maanden geduld moest oefenen, aangezien zij zich eerst op een ander stuk moesten concentreren. Na de uitvoering ervan zou de violist mij oproepen voor de eerste repetitie.
Hiermee brak een tijd aan, waarin ik zo ongeveer leefde op muziek. Ik verwisselde jouw A-klarinet voor een eigen instrument van die soort en speelde zeker drie keer per week met de studieplaat van Music Minus One het klarinetkwintet; deze grammofoonplaat was sinds kort weer verkrijgbaar. Jij zag mijn ijver met instemming aan, want je was evenals ik de opvatting toegedaan dat ik de strijkers bij de eerste de beste repetitie moest laten voelen dat ze zich niet aan mij hadden bekocht. Ik speelde het stuk ook met Sylvia, wat zijn bekoring had, omdat ik dan niet afhankelijk was van een vast, iedere keer eender tempo. Je bent nu eenmaal niet altijd in dezelfde stemming.
De cellist van het kwartet was schoolhoofd, hetgeen hem in de gelegenheid stelde een leslokaal aan te bieden als onderkomen voor de repetities. Nu ik het beroep van de cellist heb onthuld, wil ik je terzijde ook die van de anderen noemen. De altviool werd gestreken door een huisvrouw met reeds opgegroeide kinderen. De violist van het huisconcert gaf les op een muziekschool, terwijl de andere violist iets met computers van doen had. Ik viel dus met mijn ambtenarenbaantje niet helemaal uit de toon.
Het leslokaal had een kale plankenvloer en een hoge zoldering; de kwaliteit van de geluidsvoortplanting liet daardoor wel te wensen over. Het gaf niettemin een aangename gewaarwording, waarschijnlijk doordat het mij deed terugdenken aan het repetitielokaal van de harmonie op het instituut. Dit "hok" - vroeger hadden er koeien gestaan - leverde een overvloed aan galm op door de cementen vloer en de kale bakstenen wanden.
Ik werd bij binnenkomst allervriendelijkst ontvangen. Ik voelde me echter pas op mijn gemak, nadat ik had laten horen wat ik waard was. Daarbij trok ik voordeel uit het feit dat ik mijn partij al kende, terwijl de strijkers nog met de studie moesten beginnen. Ze waren evenwel zozeer in het muziek lezen bedreven dat het meteen al aardig klonk. Bij een dergelijke muzikaliteit was het in mijn ogen des te verwonderlijker dat men zich er verbaasd over uitliet dat ik alles uit mijn hoofd speelde. Met een beetje moeite zouden zij dat toch evengoed kunnen? We spraken af dat ik om de twee weken zou komen meespelen. Op de tussenliggende repetities zouden de strijkers aan hun eigen partijen werken en aan de onderlinge afstemming. Bovendien zouden ze nog een ander stuk op de lessenaar zetten.
Waar het hart van vol is, loopt de mond van over; een gezegde waarvan ik de juistheid dikwijls aan den lijve ondervind. Ik kon het niet laten mijn muziekliefhebberij vaak in gesprek te brengen. Met name het toeleven naar een volgende repetitie en de prettige herinnering aan een voorbije oefenavond stuwden menigmaal de woorden uit mijn mond. Daarbij merkte ik tot mijn verbazing dat Mozart met het klarinetkwintet nogal wat mensen gevoelig heeft weten te raken. Meer dan eens heb ik de wens horen uiten dat men met dit muziekstuk uitgeleide werd gedaan naar de laatste rustplaats. Bovendien kwam ik muziekbeoefenaars op het spoor die ik anders vermoedelijk nooit zou hebben opgemerkt. Ik klaagde bij voorbeeld eens na een avondvergadering tegenover een medebestuurslid mijn nood over de langdurige en veelvuldige vergaderingen, waardoor mijn klarinetstudie in het gedrang kwam.
"Ik speel cello," zei de maatschappelijk-werkster toen; "of liever: speelde, want sinds ik ongelukkig van een trap ben gevallen kan ik mijn heup niet meer in de vereiste stand draaien."
Jammer, dacht ik, want ik zou de kans aangegrepen hebben om met deze zestiger naast het bestuurlijke ook een muzikaal contact te onderhouden.
We werkten naar een concert toe, gelukkig met ruimschoots de tijd om ons degelijk voor te bereiden. Met een ander strijkkwartet zouden we een avond verzorgen in een zaal met zeshonderd plaatsen. Dit werd mij bij de derde repetitie meegedeeld, waarbij er kennelijk vanuit werd gegaan dat ik niet iemand was die dat nog eens zorgvuldig moest overwegen. Een juiste veronderstelling, zoals je weet. Algauw kwam de onzekerheid echter haar opwachting maken. Had ik wel voldoende ervaring in het onder spanning spelen om een echt optreden aan te kunnen? Ik was nog te zeer afhankelijk van de toevallige aard van de omstandigheden, meende ik. Het enige dat ik hieraan kon doen was ervoor te zorgen dat ik vóór het bewuste concert één of meer andere uitvoeringen zou hebben. De wijze waarop ik dit moest verwezenlijken hield me een weeklang danig bezig. Toen wist ik het. Ik zou proberen enige lunchpauzeconcerten te organiseren in een daarvoor geschikte zaal van het ministerie waar ik werkte. De volgende dag belde ik iemand van het bestuur van de personeelsvereniging op om mijn plan aan hem voor te leggen. Jouw toezegging om mee te doen had ik toen al binnen. Hij vond het een goed plan en zou het met het bestuur opnemen. Hij zou mij terugbellen.
Na de bereidverklaring van het bestuur om zijn medewerking te verlenen, schreef ik een stukje voor het personeelsblad waarin ik mijn wens om een reeks pauzeconcertjes te organiseren ontvouwde. Op mijn hieraan gekoppelde oproep voor deelname gaven zich voldoende gegadigden op om de serie "Een broodje muziek" te kunnen realiseren. De belangstelling was zelfs zo groot dat er voor mij maar één optreden overschoot.
Het plan om deze concertjes te organiseren was - zoals ik schreef - geboren uit de wens meer ervaring in optreden op te doen. Eenmaal bezig met de realisering ervan, kregen de concertjes ook anderszins betekenis. Ik raakte in contact met andere amateuristische muziekbeoefenaars die stuk voor stuk blij waren een lang gekoesterde wens in vervulling te zien gaan. Dat ik hiertoe een bijdrage had geleverd gaf me een tevreden gevoel. Ik hoopte verder te bereiken dat sluimerende muzikanten tot ontwaken zouden komen, hiertoe aangezet door actieve amateurs. Weest op uw hoede, ze zijn onder u!
Dreef de herinnering aan Agnes in de eerste dagen na het huisconcert aan de oppervlakte van mijn geheugen - ik proefde steeds weer aan de woorden die ze had gezegd en voelde op mijn arm de hand die me had geleid -, allengs was ze naar diepere regionen gezonken. Nu er evenwel een concertje in aantocht was, kwam Agnes weer vaak in mijn gedachten. Kon ik dit optreden aangrijpen voor een hernieuwd contact? Zou haar moeder er iets achter zoeken, als ik Agnes voor deze uitvoering uitnodigde? Met deze vragen liep ik een paar dagen besluiteloos rond. Ten slotte hakte ik de knoop door. Wie niet waagt, wie niet wint, nietwaar? Ik vroeg Sylvia het telefoonnummer. Toen ik het draaide, had ik de kriebels in mijn maag. Wat zou ik zeggen als ik haar moeder kreeg? Meteen naar Agnes vragen? Moest ik soms over het huisconcert beginnen? Ik schrok, toen het oproepsignaal werd afgebroken.
"Hallo?"
"Spreek ik met mevrouw Rijsdekker?"
"Daar spreekt u mee."
Het "hallo" was te weinig geweest, maar aan deze vier woorden zou ik voldoende hebben gehad om de moeder te herkennen.
"Ik ben Huib Orizon; weet u nog wel?"
"Die naam zegt mij niets."
Ik gaf haar de nodige inlichtingen; vroeg prompt erop of Agnes misschien thuis was.
"Agnes?"
Jezus, wat een mens, dacht ik; net doen of ze me niet heeft verstaan of de indruk wekken dat ze geen Agnes kent!
"Ja, Agnes. U hebt toch een dochter die Agnes heet?"
"Jaja; u wilt haar spreken?"
Het kreng! Ik dwong me tot vriendelijkheid en zei zo gewoontjes mogelijk dat dat inderdaad mijn wens was.
"Ik zal eens kijken of ze thuis is," zei ze op een toon alsof ze werkelijk niet eerder had kunnen begrijpen wat ik van haar verlangde.
Met bonzend hart wachtte ik de komst van Agnes af. Dat ze thuis was stond voor mij als een paal boven water. De onzekerheid erover die haar moeder aan de dag had gelegd was niets anders dan een uiting van onwil geweest. Ze rook onraad, denk ik. Had ze met vaste stem kunnen liegen, dan had ze dat zeker niet nagelaten.
"Ja, met Agnes."
Was deze stem werkelijk van Agnes? Had ik de klank van haar stem zo slecht in mijn geheugen bewaard? Eén tel, twee tellen misschien duurde de twijfel. Daarna: "Dag Agnes, met Huib. Ken je me nog?"
Ook zonder de toelichting van haar moeder had ze geweten wie ik was, vertelde ze. Ze was me niet vergeten. Niettemin verliep het gesprek een beetje stroef; vragen zonder wedervragen, korte antwoorden. Het resultaat was echter bevredigend. Ze toonde zich ingenomen met mijn uitnodiging en kon haar aanvaarden ook.
Ik zou haar bij een bushalte opwachten. Toen ik er vijf minuten voor de afgesproken tijd met mijn hond kwam aanlopen, bleek ze er al te staan. De begroeting was spontaan; meer in de geest van wat ik me van het huisconcert herinnerde dan in die van het telefoongesprek. Haar stem klonk me weer vertrouwd in de oren. Nieuw was, dat ze zich met een licht parfum had bestoven. Ze stond erop mijn klarinetkoffertje te dragen. Toen het daarover gevoerde schijngevecht in haar voordeel was beslecht - met het argument dat ik al een hond had vast te houden -, togen we op weg naar het nabijgelegen kantoorgebouw waarin we op de zeventiende verdieping het namaakconcertzaaltje zouden vinden. Het kostte geen moeite de gesprekstoon te pakken te krijgen die ons bij de eerste ontmoeting met elkaar had verbonden. Zou het niet fijner zijn, zo vroeg ik me af, met haar een uur te wandelen in plaats van ervoor te zorgen dat een mandvol broodjes met muziek werd belegd? Maar nee, zo mocht ik niet denken, wees ik mezelf terecht, al kon ik geen ander argument vinden dan dat ik gemaakte afspraken dien na te komen.
Er was nog niemand in het zaaltje toen wij er binnenkwamen. Hierdoor kon ik zonder aarzeling op het van invoelingsvermogen getuigende aanbod van Agnes ingaan om mij de ruimte rond te leiden, opdat - zo verklaarde ze - ik zou weten in wat voor een omgeving ik zou spelen. Na de rondgang namen we op de eerste rij plaats. Ik pakte de klarinet uit. Sabbelend op het riet hield ik de onderdelen beurtelings even in mijn handen om ze wat op te warmen. Toen ik het instrument in elkaar had gezet en het riet door het aandraaien van de twee schroefjes van de knelring had vastgeklemd, stak ik de kop in mijn mond en begon ik zodanig te blazen dat er slechts geruis aan het instrument ontsnapte. Onderwijl voerde ik - zo goed en zo kwaad als dat ging met een mond vol blaashout - het volgende gesprekje.
"Als je hier blijft zitten," zei ik, "weet ik dadelijk ongeveer de richting te bepalen waarin ik moet spelen en als je dan nog af en toe wilt kuchen zal ik zeker niet in het niets spelen."
"Je speelt toch zeker voor iedereen in de zaal?"
"Jawel, maar ik vind het leuk om jou in de massa te kunnen localiseren."
"Er komen toch zeker wel meer mensen die je kent?"
"Ja. In ieder geval komen de mensen die ik persoonlijk heb uitgenodigd en dat zijn aardige mensen."
"Waarom zou je je dan ook niet op hen richten bij het spelen?"
"Dat zou me alleen lukken als ik hen stuk voor stuk kon onderscheiden van de anderen; als ik wist: daar zit zij en daar zit hij. Kan ik dat niet, dan gaan ze op in de groep en dan raken ze zoek in de massa, die voor mij eerder een leegte is dan een volte of - anders gezegd - eerder een afgrond dan een berg."
Het bleef even stil. Haastig voegde ik eraan toe:
"Laat maar zitten. Ik weet niet of ik me goed uitdruk. Laat het je voldoende zijn als ik je zeg dat ik straks prettiger kan spelen als ik me op jou kan oriënteren dan wanneer ik een publiek voor me heb waarin ik niemand in het bijzonder kan identificeren."
En toen kwam jij binnen en in je kielzog voerde je - alsof het op jou gewacht had - het publiek mee.
Er heerste een onverwacht gezellige sfeer in het zaaltje. Er waren veel kennissen van me komen opdagen. Ik kreeg het gevoel alsof ik een ontvangst had georganiseerd ter gelegenheid van de een of andere gedenkwaardige gebeurtenis; een feestelijke koffiemaaltijd bij een ambtsjubileum of zo. Stond ik daarom zonder plankenkoorts op het solistenvloertje? Ik wil niet zeggen dat ik volkomen ontspannen was. De spanning die ik voelde was er echter één die ik in bedwang kon houden. Het was een bewust opgeroepen opwinding, waarmee ik tot een hoge prestatie moest komen.
En het werd inderdaad - ik vertel je niets nieuws - een broodje waar het muzikale beleg gewoonweg uitpuilde! Toen mij na afloop de één na de ander kwam zeggen dat hij of zij had genoten, schaamde ik me ervoor dat ik Agnes had nodig gehad om mezelf op te peppen. Nee, ik zeg het verkeerd. Ik schaamde me ervoor dat ik het concertje als het ware had misbruikt door ermee bij Agnes in hoger aanzien te willen komen. Waarom was het me niet voldoende geweest om een veertigtal mensen een half uurtje muzikaal genot te verschaffen?
Toen ik Agnes had teruggevonden in de bijna leeggelopen zaal - ze had me eindelijk weer aangesproken -, bood ik haar aan haar naar de bus te brengen. Gemakshalve had ik tegenover mijn collega's mijn achterblijven verklaard met een verwijzing naar jou. Zo zie je maar dat ook ik al niet te vertrouwen ben. Jij zou een stukje meelopen; buiten zouden onze wegen scheiden. Voor het gebouw, in de altijd heersende hoogbouwwind, stelden jij en ik vast dat het een geslaagd optreden was geweest. Daarbij riep jij uit: "Reken maar, dat die pennenlikkers met hun oren hebben zitten klapperen!"
Agnes was nauwelijks aan bod gekomen in jouw overspoelend gezelschap. Zelfs in siergeur had je haar overtroefd. Uiting gevend aan mijn behoefte haar nabijheid te voelen, vroeg ik haar na jouw vertrek of ze er bezwaar tegen had mij een arm te geven.
"Dat loopt gemakkelijker," lichtte ik toe, maar dat motief deed onder voor het andere. Ze nam mijn klarinetkoffertje van me over en stak haar linker arm door. Toen we ons in beweging hadden gezet - voortgetrokken door Herta, die graag weg wilde van de plaats waar zoveel verwarrends was gebeurd - kwam Agnes met haar oordeel.
"Ik vind dat je erg goed heb gespeeld en de muziek op zich vond ik ook erg mooi."
"Dus je hebt er geen spijt van dat je bent gekomen?"
"O nee, zeker niet."
Ik zei:
"Ik heb je niet horen kuchen."
"Nee?"
"Ik bedoel dat ik tijdens het spelen nauwelijks gelegenheid heb gehad om aan je te denken."
Ze reageerde niet onmiddellijk. Daarom vroeg ik:
"Valt je dat tegen?"
"Nee, dat niet," zei ze nadenkend; "Ik verbaas me er alleen over. Eerst doe je het voorkomen alsof je op de een of andere manier contact met iemand uit het publiek nodig hebt om goed te kunnen spelen, en nu beweer je dat je nauwelijks iets vanuit het publiek hebt kunnen waarnemen. Hoe moet ik dit begrijpen? Ik moet trouwens bekennen dat het kuchen erbij is ingeschoten. Ik had het te druk met luisteren."
"Je hebt gelijk," gaf ik toe; "Ik kan er zelf ook geen touw aan vastknopen. Het bleek mij voldoende te zijn te weten dat jij er zat, daar op de eerste rij. Mijn verzoek om te kuchen was eerlijk gezegd vooral een omslachtige manier van te zeggen dat ik het heel leuk vond jou onder het publiek te weten. Ik zou me niet eens tijdens het spelen kúnnen openstellen voor wat er om me heen gebeurde. Dan zou ik onherroepelijk fouten maken. Kon ik zien, dan zou ik denk ik met gesloten ogen spelen."
Na een kleine pauze vervolgde ik:
"Voel je je nou genomen?"
"Ja, ontzettend!"
De manier waarop ze mijn arm een ogenblik tegen zich aandrukte, zette haar uitroep op losse schroeven.
We waren bij de bushalte aangekomen. Ze vroeg:
"Waarom is je vrouw niet komen luisteren?"
Ze bezigde een toon waarmee ze me leek te willen waarschuwen dat ik vooral niet met smoesjes voor de dag moest komen. Zo bedoelde ze het denk ik niet. Ik zei:
"Hilde moet op deze tijd de kinderen uit school halen. Bovendien hebben we een peutertje dat zich niet gemakkelijk laat uitbesteden."
"Vond ze het niet jammer dat ze je optreden moest missen?"
"Ach, ze hoort me bijna iedere dag spelen. Maar natuurlijk, ze was vast gekomen als er voor de kinderen een eenvoudige oplossing kon worden gevonden."
"En jijzelf, had jij het niet leuk gevonden als ze in de zaal had gezeten?"
Moest ik nu kleur bekennen? Nu ik in het concertje een kans had gezien om Agnes te ontmoeten, kwam het beter uit dat Hilde er niet was; ik hoefde nu mijn aandacht niet te verdelen. Was Agnes er niet geweest, dan had ik het zeker gewaardeerd als Hilde was komen luisteren. Ik zei:
"Jawel, dat had ik op zich best fijn gevonden. Ik vrees alleen dat ik dan nog minder met jou had kunnen praten en dat zou ik jammer gevonden hebben."
Ik hoorde haar denken: "Dat had ik dus goed aangevoeld", maar ze deed er het zwijgen toe. Hierdoor had ik gelegenheid om een middel te zoeken waarmee ik het afscheid kon uitstellen. Zou ik haar vragen nog een rondje mee te lopen?
"Ik moet Herta nog uitlaten; heb je zin mij daarbij te vergezellen?"
"En tijd," zei ze met nadruk.
"Ja, dat bedoel ik; zin en tijd."
Het duurde even voor ik doorhad dat ze mij erin had geluisd. Met haar "en tijd" had ze impliciet aangegeven dat ze behalve tijd ook zin had. Lachend zei ik:
"Ik geloof dat je te spitsvondig voor me bent. Beloof me dat je er geen misbruik van zult maken."
Ik verzuimde je te melden dat Agnes in het telefoongesprek vertelde dat ze een opleiding voor bibliotheekwerk volgde. Gelet op het feit dat ikzelf een boekengek ben, was het niet verwonderlijk dat we over boeken kwamen te praten. In dat gesprek kwam - hoe kon het anders - de lectuurvoorziening voor blinden aan de orde, in welk verband ik Agnes deelgenoot maakte van mijn klacht dat er zoveel boeken zijn die de blindenbibliotheken in het geheel niet of slechts met jaren vertraging in hun collectie opnemen.
"Zo komt het niet zelden voor," verzuchtte ik, "dat ik boeken pas ontdek als ze al uitverkocht zijn, zodat ik er niet meer mijn boekenkast mee kan aanvullen."
En wat zei ze toen, nog voor ik zelf in die richting gedacht had?
"Ik wil jou best komen voorlezen."
Je zult begrijpen dat ik me dit niet tweemaal liet aanbieden. Kon het mooier? Vers van de pers gerolde boeken voorgelezen krijgen door Agnes! Twee vliegen in één klap dus!
Het duurde niet lang of we hadden een vaste avond in de week waarop ze kwam voorlezen. Er werd echter ook veel gepraat. De eerste keer heb ik natuurlijk klarinet voor haar gespeeld om te laten horen wat ik met de strijkers aan het instuderen was. We raakten erg vertrouwd met elkaar en ik moest mijn best doen niet verliefd te worden. ("Foei," hoor ik je roepen, maar zo was het nu eenmaal.)
Het was dan bijna zover: donderdag, daags voor het concert. Had ik voordien met prettige voorgevoelens kunnen praten over wat er te gebeuren stond, thans begonnen de zenuwen zich zo te roeren dat ik ze niet meer met andere gevoelens kon overstemmen. Omdat ik voorzag dat het de volgende dag rampzalig zou zijn op kantoor - ik zou te ongedurig zijn om te kunnen werken -, bestelde ik bij de afdelingssecretaresse voor die dag verlof. Daarna - een uur te vroeg - ging ik naar huis.
's Avonds was er generale repetitie. Er waren wat mensen meegekomen. Hierdoor werd een verhoogde spanning teweeggebracht. Een ander voordeel was, dat zij aanwijzingen konden geven die tot verbeteringen konden leiden. Met opzet had ik jou hiervoor niet uitgenodigd. Ik wist dat mijn vertolking van het klarinetkwintet, op het larghetto na, niet de jouwe was. Een woordenwisseling over de interpretatie leek me niet uitgesloten; ik wenste die echter niet. Buitendien speelde mee dat ik jou in verband met het concert niet als leermeesteres, maar als vriendin wilde ontmoeten. Agnes had ik evenmin voor deze repetitie gevraagd. Haar wilde ik het geschenk in één keer zo gaaf mogelijk aanbieden. De uitwerking zou daardoor, meende ik, des te sterker zijn.
Mijn prestaties die avond gaven geen aanleiding tot bezorgdheid. Alleen in de derde variatie op het thema ging er iets verkeerd; ik maakte van een gebroken drieklank een gebroken septime. Een kleinigheid, want ik had de overtollige noot prompt weten te compenseren door een andere over te slaan. Als het in de concertzaal hierbij zou blijven, zou ik zeer tevreden zijn.
Ondanks het geruststellende verloop van die avond, duurde het uren voordat ik in slaap viel. Steeds opnieuw kwamen mijn rondvliegende gedachten op deze ene vraag terecht: zal ik het er morgen ook goed van afbrengen? Met lezen kon ik deze gang van zaken wel onderbreken, maar zodra ik het boek weglegde hervatten mijn gedachten hun als het ware geprogrammeerd gedrag.
Toen ik 's morgens na een paar uur slaap wakker werd, herinnerde ik mij een droom. Ik zal proberen je hem zo precies mogelijk na te vertellen.
Ik gaf een openluchtconcert, gezeten op een steiger, mijn geschoeide voeten in het water. Aan de overkant van de sloot bevond zich het publiek, dat ik waarnam door het massale gehoest dat het voortbracht wanneer er een pauze viel in de door mij geïmproviseerde solo. Op een zeker ogenblik voelde ik iets in aanvaring komen met mijn voeten, alsof er een grote vis tegen aan botste. Ik maakte een onwillekeurige schrikbeweging, waardoor mijn spel lichtjes haperde. Meer was er niet van te merken. Even later was de schrik echter groter. Ik voelde een knellende hand, vlak boven mijn rechter enkel, die met kleine rukjes pogingen in het werk stelde mij van mijn plaats te trekken. Terwijl ik zo goed en zo kwaad als het ging doorspeelde, probeerde ik door met mijn voet te schoppen de aanval af te weren. Met succes. De hand verslapte en gleed weg. Maar niet voor lange duur. Nu was het mijn linker been waaraan werd gerukt, krachtiger dan tevoren. Om voorgoed van het gedonder af te zijn trok ik mijn voeten uit het water. De hand liet zonder verzet los. Ik richtte me op en plaatste de hakken van mijn soppende schoenen tegen de slootkant achter me die iets boven de steiger uitkwam. Om deze positie in te kunnen nemen had ik mijn solo moeten onderbreken. Terwijl ik me opmaakte voor de hervatting van mijn optreden, werd ik me er bewust van dat het publiek niet reageerde op de onderbreking. Het hoesten was niet sterker of zwakker geworden, noch waren er andere geluiden bijgekomen. Zag het dan niet wat er gebeurde?
Ik had na de hervatting nog geen tien maten gespeeld of floep, daar werd de klarinet uit mijn mond getrokken. Ik kon maar net voorkomen dat ze uit mijn handen viel.
Ik had de indruk dat mijn tegenstander - ik vermoedde inmiddels dat ik met een persoonlijk gerichte aanval te doen had - zich uit het water had opgehesen om met één hand de beker van het instrument te kunnen vastgrijpen. Nochtans had ik geen geluid gehoord dat deze indruk had kunnen bevestigen. Vooral dit onverklaarbare vervulde me met vrees. Ik week - voorzichtig tastend met mijn voeten - naar achteren, totdat ik een meter of twee van de slootkant vandaan met mijn rug op prikkeldraad stuitte. Met de moed der wanhoop zette ik de klarinet weer aan mijn mond, maar nog vóór ik aan blazen kon toekomen werd er zo hard aan het instrument gerukt dat ik het uit mijn handen verloor, waarna het met een plof in het ruige gras viel. Terwijl ik me verbijsterd in een reflex bukte, drong het aanzwellend hoesten van het publiek tot me door. Waar ik de klarinet had hopen te vinden, vond ik haar niet, evenmin in de naaste omgeving. Radeloos begon ik al kruipend kringen te beschrijven waarbinnen ik met wild zwaaiende armen de grond afzocht. Omdat er geen hulp kwam opdagen, zette ik het op een roepen:
"Help me dan toch! Kom me dan toch helpen!" Toen dit niets uithaalde, begon ik te gillen:
"Help! Help!"
Ik riep overigens niet alleen hulp in voor het vinden van mijn klarinet, maar ook hulp tegen de vijand, voor wie ik des te banger was geworden, doordat ik met een schok tot het besef was gekomen dat ik niet wist hoe ik hier vandaan moest komen, anders dan zwemmend. Was er afgesproken dat iemand mij zou komen ophalen? Lag er ergens een boot waarmee ik kon overvaren? Ik kon me er niets van herinneren. Ik was volledig overgeleverd aan mijn belager en het publiek dat vooralsnog niets beters te doen wist dan het hoesten voort te zetten. Een muzikaal hoesten, dat moet ik toegeven; in akkoorden, zoals we op het instituut vaak in akkoorden het rozenhoedje hadden gebeden, doorspekt met lachwekkende dissonanten.
Toen mijn stem het had begeven, liet ik me uitgeput op de grond zakken. Nadat ik daar een poosje verdoofd had gezeten, met mijn voorhoofd op mijn opgetrokken knieën, mijn armen er beschermend omheen geslagen, begon ik inwendig tegen het publiek uit te varen. Wat was dit voor een achterlijk publiek, dat alleen tot hoesten in staat scheen? Was er nou niemand tot wiens botte hersenen het was doorgedrongen dat ik me in een wanhopige toestand bevond? Ik had het publiek toch niet een of andere act toegezegd? Of haalde het soms een grap met me uit?
Ineens regende het. Een echte zomerse stortbui was het. Ik sprong overeind. "Mijn klarinet! Mijn klarinet," riep ik luidkeels. "Als dat ding nat wordt gaat het roesten! Waar is hij gebleven!"
Ik liep in de richting waar ik het publiek vermoedde; door het oorverdovend geplens overal om me heen was ik het geluid van het hoesten en daarmee mijn oriëntatie kwijtgeraakt. Ik deed een pas voorwaarts, een pas naar links, een pas achterwaarts. Hulpeloos zocht ik met mijn voeten de grond af. Op het ogenblik dat ik weer zou gaan roepen hoorde ik door het gekletter van de regen heen haar stem, vlakbij, en werd mij een drijfnatte klarinet in de handen gestopt.
"Hier Huib, spelen," riep ze boven het lawaai van de regen uit. "Speel dat de regen moet ophouden!"
"Maar wat moet ik dan spelen?", riep ik vertwijfeld.
"Het enige lied dat helpt, dat moet je spelen."
En toen begreep ik haar ineens. Natuurlijk, dit moest het zijn:
Don don dijhijne,
Laat het zonnetje schijhijne,
Laat de regen overgaan,
Dan kunnen we strakjes naar buiten gaan.
Het was moeilijk spelen op het druipende instrument doordat mijn vingers steeds van de glibberige kleppen gleden, en het geluid was - voorzover boven het gekletter uitkomend - afgrijselijk om aan te horen. Agnes was naast me gaan staan en zong mee. Toen ik het melodietje tweemaal had gespeeld, juichte ze:
"Ja, het helpt! Nu een toon hoger beginnen!"
Ik gehoorzaamde gewillig; niet omdat ook ik enige uitwerking bespeurd had, maar omdat ik bereid was om alles te doen wat ze van me zou vragen, blij als ik was dat ze me als het ware vaste grond onder de voeten had gegeven. Ze had goed gezien. Na enige herhalingen nam de stortbui verder af en nog wat later kwam de zon door.
"Zo is het goed," stelde ze vast; "dit motregentje kan geen kwaad. Kermis in de hel, wat wil je nog meer!"
Ik nam de klarinet uit mijn mond en begon er met mijn handen het water af te vegen. Onderwijl zei ik:
"Ik snap er niets van! Werkelijk, ik snap er niets van!"
"Waarvan?"
"Van wat er allemaal is gebeurd natuurlijk! Eerst dat stomme gehoest van die mensen aan de overkant; dan dat getrek aan mijn voeten; daarna de verdwijning van mijn klarinet en ten slotte jouw komst. Zat jij soms te luisteren? Heb je gezien wat hier voorviel?"
"O, bedoel je dat," zei ze verbaasd, alsof er andere dingen moesten zijn waarover ik me druk kon maken.
"Nou," vroeg ik, "vind jij dat zo gewoon?"
"Voel maar eens aan me," zei ze uitdagend, "of durf je soms niet, terwijl er zoveel ogen op je zijn gericht?"
Ik stak weifelend een hand naar haar uit, stamelde:
"Mijn klarinet, mijn klarinet moet ik ergens kwijt."
"Ach, leg maar op de grond," zei ze onverschillig, "dat ding is toch smerig."
Ik aarzelde. Enerzijds was er de angst dat ik het instrument niet zou kunnen terugvinden; anderzijds was er het gevoel dat ik op Agnes' steun kon rekenen. Ik legde de klarinet neer en vroeg me af waar ik moest voelen en wat ik eigenlijk moest voelen. Op de avonden dat ze bij me was had ik haar soms vurig begeerd. Ik had het echter nooit durven uiten, bang dat ik terrein zou betreden dat ze ongerept wilde houden. Nu ze me uitdaagde om haar aan te raken was er geen sprankje hartstocht bij me te bespeuren en ontbrak het me zelfs aan nieuwsgierigheid. Daarom was het met terughoudendheid dat ik haar naderde en mijn handen uitstak ter hoogte van waar ik haar schouders vermoedde. (Ik gokte trouwens precies goed!)
Wat had ik verwacht? Een zomerse jurk, zonder mouwen? Een luchtige bloes? Naakt waren haar schouders, op een om haar hals lussend bandje na.
"In bikini? Ben jij in bikini hierheen gekomen?", vroeg ik niet begrijpend. "Is dat niet wat overdreven?"
Ze ging er niet op in. Ze moedigde aan:
"Voel maar verder, ik besta niet alleen uit schouders!"
Ik wist niet wat ik ermee aan moest. Het leek erop alsof ze mijn tot dan toe in acht genomen distantie wilde afstraffen. Ontredderd zei ik:
"Ik heb er helemaal geen zin in om hier je kletsnatte lijf te bestuderen, laat staan te strelen. Wat wil je toch van me; ik ken je zo helemaal niet."
"Stil maar, rustig maar, dat vraag ik ook niet van je. Ga maar eens omhoog met je handen; mijn haren zijn toch geen onbekenden voor je?"
En toen begreep ik waar ze al die tijd op had aangestuurd. Haar hoofd was bedekt met een dikke laag kroos. Het zat tot in haar oren, tot aan haar wenkbrauwen.
"Wat!" riep ik uit, "Heb jij in die vieze sloot gezwommen?"
"Inderdaad," zei ze plechtig, "ik was het die jij voor een vijand hield."
En plotseling werd het publiek weer hoorbaar. Nu niet hoestend, maar in een machtig spreekkoor, nabauwend wat Agnes had gereciteerd: "Ik was het die jij voor een vijand hield - Ik was het die jij voor een vijand hield - Ik was het die jij voor een vijand hield."
Dat ik deze droom had doorgemaakt als een nachtmerrie mag ik niet zeggen. Niettemin haalde ik verruimd adem toen ik, met de nagalm van het spreekkoor nog in mijn oren, tot bewustzijn kwam. Het half uurtje rust dat me daarna nog door de kinderen werd gegund, besteedde ik aan het zoeken van een verklaring voor de droom. Met name de rol van Agnes hield me bezig. Ik kwam echter niet tot een bevredigende uitleg. Beter gezegd: de voor de hand liggende verklaring - dat ik in Agnes een belemmering zou zien bij het optreden naar buiten - kon ik niet rijmen met datgene wat ik bewust had ervaren. In haar had ik juist een drijfveer gevonden en niet een hindernis. Ik keek er overigens niet van op dat ik iets had gedroomd dat ik niet in overeenstemming kon brengen met bewuste ervaringen. Het was me vaker overkomen dat ik in dromen dingen had beleefd die ik noch had gewenst, noch had geschuwd. Ik zag er daarom geen kwaad voorteken in; daarvoor was de droom te absurd geweest. (Nu ik jou verslag uitbreng van deze droom komt het me voor dat de droom wel degelijk een betekenis had. Ik denk dat er mijn nog niet geheel uitgeroeide ijdelheid in werd blootgelegd; mijn pronkzucht, mijn hang naar bewondering was kennelijk nog niet verdwenen. Die waarschuwing werd mij gegeven, maar werd door mij toen nog niet begrepen.)
Mijn vrije dag begon ik met een stevige wandeling naar en door het Zorgvlietpark, met Matthijs in het rugstoeltje. Het was koud, maar zonnig. Ik was voortdurend met mijn gedachten bij het concert, echter zonder dat ik me er onbehaaglijk bij voelde. Terwijl ik me thuis onder het warmen van mijn handen zat af te vragen wat ik de rest van de dag zou doen, maakten de zenuwen zich van me meester. In mijn maag kreeg ik het gevoel alsof ik lange tijd niet gegeten had, maar trek in eten had ik niet. Bovendien ging ik er rekening mee houden dat het 's avonds zou kunnen misgaan; dat ik onoverkomelijke fouten zou kunnen maken, zoals een inzet missen of een verkeerde passage aanvangen. Hilde probeerde me een handje te helpen door me naar boven te sturen, naar mijn werkkamer. Daar zou ik me rustig kunnen voorbereiden, meende ze. Ik volgde haar raad op, hoewel ik liever afleiding had gezocht in huishoudelijke karweitjes; op dat idee was ik echter te laat gekomen.
"Pas met de koffie wil ik je weer beneden zien," riep ze me nog waarschuwend na.
Ik speel niet vaak in mijn werkkamer; de kinderen slapen er vlak boven. Het viel me daardoor weer op hoe besloten en intiem het er klinkt, heel anders dan in de woonkamer, waar het geluid breder en langer wegdrijft en door muren en zoldering wordt teruggekaatst. De laatste keer dat ik hier speelde was in aanwezigheid van Agnes. De herinnering hieraan bracht me ertoe na de verplichte lange tonen - veertig in getal - en enige etudes nog iets moois te spelen. Ofschoon ik me daags tevoren had voorgenomen het klarinetkwintet tot aan de uitvoering te laten rusten, kon ik het niet nalaten om het larghetto te spelen. Meermalen had ik het gespeeld, terwijl Agnes in de luie stoel zat te luisteren. Bij haar eerste bezoek hier had ik het gespeeld als een soort vriendschapsbetuiging, zij het een heimelijke. Heel gedragen speelde ik het nu, met wollen tonen, en ik stelde me voor dat ze opnieuw aandachtig luisterde, haar ellebogen op de knieën, het gezicht in haar handen. Ik ging zo in deze inbeelding op dat ik de gewaarwording kreeg dat iemand dit stuk voor mij speelde; dat iemand mij met dit zachte, warme weefsel van klanken toedekte. Toen de laatste toon nauwelijks merkbaar was weggevloeid in de stilte, nam ik ontroerd in de luie stoel plaats. Wat een geschenk, dacht ik, om zulke muziek te kunnen maken. Valt mijn vermogen om het uit te voeren daarbij niet volledig in het niet? Als ik zoiets zou kunnen maken - niet spelen, maar verzinnen -, pas dan zou ik reden hebben om trots op mezelf te zijn. Wat heerlijk zou het zijn om mensen van wie je houdt geschenken te kunnen geven in de vorm van muziek, zoals Van Beethoven Für Elise cadeau moet hebben gedaan. Maar nee, deze gave bezat ik niet. Ik mocht blij zijn dat ik andermans muziek kon vertolken. Ik moest er tevreden mee zijn dat ik de hand was waarmee het geschenk kon worden overgedragen.
Voordat ik naar beneden ging, veronderstellend dat het koffietijd was, vertroetelde ik de klarinet nog even door het kurk van de verbindingen in te vetten en een geoliede wisser door het instrument te trekken. Ter afsluiting van dit ritueel - een bezwering bijna - poetste ik het op met een wollen doek. Hierna mocht ik, zo meende ik, verwachten dat de klarinet me 's avonds welgezind zou zijn.
"Tot vanavond," zei ik en ik sloot het koffertje behoedzaam af, alsof ik de klarinet met een minder omzichtige handelwijze uit zijn concentratie zou hebben gehaald.
Toen ik de trap afliep rook ik het al: ik was te vroeg.
"Heb ik je al geroepen," vroeg Hilde schamper.
"Ik voelde me geroepen," antwoordde ik in een poging mijn gezicht te redden, "maar als ik me daarin heb vergist ga ik wel weer."
"Haha, laat naar je kijken," lachte ze en vervolgde: "Ga maar een paar lekkere gebakjes halen. Als je terugkomt is de koffie klaar."
De herinnering aan Agnes op de werkkamer en de bekoorlijke klank van de klarinet hadden mijn stemming zodanig verbeterd, dat ik best trek had in gebak. Kwarkpunten zou ik kopen; daar waren we allebei dol op.
Hilde was zo verstandig te wachten tot ik mijn koffie en gebak op had eer ze vertelde dat Agnes had opgebeld.
"Wat? Agnes opgebeld? Waarom? Komt ze soms niet?"
Ik wist het natuurlijk meteen. Er kon geen andere reden voor opbellen zijn dan om af te bellen.
"Inderdaad," zei Hilde; "ze kan onmogelijk komen vanavond. Ze heeft griep. Ze ligt met negenendertig graden koorts op bed."
Ze zei het op een manier die me duidelijk maakte dat ze vermoedde wat dit voor mij betekende.
"O Jezus." Het was eruit voor ik er erg in had.
Ik had ineens geen zin meer in het concert. Dit zei ik echter niet. Ik wilde me in dit geval niet tegenover Hilde laten kennen. Ik wilde niet mijn gevoelsmatige afhankelijkheid van Agnes tonen, omdat ik deze steeds had ontkend. Maar Hilde merkte toch wel hoe belabberd ik me voelde. Ze bood me nog een kopje koffie aan, maar dat sloeg ik af. Ik ging weer naar boven.
Ik voelde een grote leegte in me, waarin de wens dat de uitvoering niet zou doorgaan des te luider klonk. Tuimelend joegen de gedachten door mijn hoofd. Hoe ik me had ingebeeld alleen voor Agnes te zullen spelen; hoe ik me had voorgesteld na het concert door haar omhelsd te worden en haar eerste zoen te ontvangen; hoe ik me had voorgenomen haar gezicht in mijn handen te nemen en haar ingehouden - en daardoor wellicht des te heviger - mond-aan-mond een lange kus te geven, een warme, lage F.
Ik nestelde me in de luie stoel waarin Agnes zo vaak had gezeten. Ik zat er een paar minuten behoorlijk apathisch bij. Toen zei ik tegen mezelf: "Niet alleen tegenover Hilde heb je ontkend dat je verliefd op Agnes was, maar ook tegenover jezelf. Je kunt er nu toch echt niet meer omheen. Maar hoe dan ook, vanavond heb je wat te presteren. Je zocht toch die uitdaging?"
Ik besloot een strandwandeling te gaan maken. De zeewind zou me goed doen.
Matthijs wilde weten wat ik ging doen. Het zou niet meevallen zonder hem de deur uit te gaan; dat was duidelijk. Ach, waarom ook niet? Hilde deed hem zijn jasje aan en tilde hem in het rugstoeltje.
En dan nu de laatste etappe, Beatrix. Ik zal je niet vermoeien met de beschrijving van de laatste uren voor het concert. Het lijkt me voor een goede indruk voldoende dat ik zeg dat ik menigmaal wenste dat een snel toeslaande griep mij het concerteren onmogelijk zou maken. Ik denk dat de gedwongen afwezigheid van Agnes me niet eens hoofdzakelijk tot die wens inspireerde. De teleurstelling hierover had ik grotendeels aan de krachtige zeewind meegegeven. Veeleer was het de vermoede omvang van het publiek die me afschrikte. Ik had nog nooit voor zoveel mensen tegelijk iets moeten presteren. Zelfs op weg naar de concertzaal hoopte ik nog op een Deus ex machina waardoor ik het zonder blaam kon laten afweten. Een aanrijding bij voorbeeld. Die hoop durfde ik echter niet tegen Hilde uit te spreken. Ze zou me ongenadig de wind van voren hebben gegeven.
Eenmaal in de artiestenruimte aangekomen en door Hilde aan het strijkkwartet overgedragen, begon de angst aan de terugtocht. De strijkers deden hun best me op mijn gemak te stellen.
"Het ging gisteren toch uitstekend? Waarom zou het vandaag anders zijn?"
Terwijl zij zaten te stemmen blies ik fluisterend op de klarinet; ze mochten me in de zaal nog niet horen. De toon was warm; dit beloofde veel goeds voor het larghetto. Jij had gezegd:
"Als je dat deel goed speelt, dan zul je zien dat bij zowat iedereen de tranen over de wangen biggelen."
Ik had er om moeten lachen. Het leek me sterk overdreven. Op het podium zittend - veilig achter de gesloten gordijnen - ging ik er toch een beetje in geloven dat het mogelijk zou zijn het publiek te ontroeren, zoals ikzelf 's middags weer was ontroerd door deze muziek. Ik dacht aan de mensen van wie ik wist dat ze zouden komen. Agnes was niet onder hen. 's Morgens had het me onmogelijk geleken zonder haar aanwezigheid op te treden, nadat ik me er zo lang op had verheugd dat juist zij zich onder de toehoorders zou bevinden. Die eerste reactie op het afbellen was geslonken tot een jammer vinden dat ze er niet bij zou zijn. De oorzaak hiervan was natuurlijk niet dat ze in die korte tijd minder voor me was gaan betekenen. Lopend over het strand had ik de diepe teleurstelling weggepraat door te overwegen dat Agnes geen mooier concert kon krijgen dan het concert dat ze reeds in ontvangst had genomen bij haar eerste bezoek. De inzet waarmee ik toen had gespeeld zou ik vanavond zeker niet kunnen overtreffen. Het feit dat er nu een strijkkwartet bij was, kon de muzikale waarde weliswaar verhogen, maar niet de waarde als geschenk of blijk van vriendschap. Daarnaast had ik me gerealiseerd dat mijn teleurstelling voor een groot gedeelte het gevolg was geweest van mijn fantasieën over de persoonlijke hulde die Agnes me na afloop zou brengen. Door de zeewind ontnuchterd werd ik me ervan bewust hoe overspannen deze verwachting was geweest. Er was geen enkele reden voor te denken dat ze haar terughoudendheid jegens mij vanavond ineens zou verloochenen. Een vluchtige kus, voorafgegaan en gevolgd door kussen van anderen, zou me ten hoogste te beurt zijn gevallen. Zou ik daaraan dan bijzondere betekenis moeten hechten?
Ik speel voor de grote afwezige, flitste het pathetisch door mijn hoofd. Maar prompt wenste ik dat ik deze gedachte kon uitwissen. Het was niet eerlijk tegenover aldegenen die de moeite hadden genomen om hierheen te komen. Hadden zij er niet evengoed recht op dat ik mijn uiterste best zou doen? Waarom zou ik hun het concert minder gunnen dan Agnes? Ik moest ineens terugdenken aan de godsdienstleraar op de hbs, een Jezuïet. In één van zijn lessen had hij ons inzicht in verliefdheid proberen te verschaffen. Had hij niet gezegd dat verliefdheid egoïstisch maakt? Hij kon gelijk hebben gehad, meende ik nu. Hij had het trouwens ook over afhankelijkheid gehad. Ook daarvoor moest je oppassen.
Me het moment herinnerend dat Hilde me de verhindering van Agnes meldde, schoot me nog een symptoom te binnen. Maakte verliefdheid je niet bovenal kwetsbaar? Kwetsbaar als een klarinetriet?
Het strijkkwartet zou beginnen met een stuk zonder mij. Daarna zou het klarinetkwintet gespeeld worden. Aangezien ik tijdens het eerste stuk niet te kijk wilde zitten, liet ik me zodanig opstellen dat het publiek me niet kon zien. Toen het applaus na het eerste stuk wegebde, kwam de altvioliste me ophalen, zoals we hadden afgesproken. Omdat ik de mensen niet in onzekerheid wilde laten over wat er vreemd aan mij was, droeg ik mijn witte stok bij me. Zo ontspannen mogelijk legde ik hem naast me op de grond zodra ik de solistenplaats had ingenomen. Terwijl ik uit de gebukte houding overeind kwam, werd er op een paar plaatsen in de zaal in de handen geklapt. Hierop bracht het hele publiek de handen in beweging. Ik kreeg hierdoor een goede indruk van de bezetting van de zaal. Goed bezet, concludeerde ik.
Terwijl ik met de strijkers stemde, stelde ik me open voor de sfeer in de zaal. Daar sta ik dan, dacht ik, voor het grote publiek. Had ik me in de dagen dat ik droomde over optredens als dit voorgesteld met een bewustheid van macht tegenover een massa mensen te zullen staan, nu het zover was voelde ik me heel nietig en vroeg ik me af hoe deze dwerg die berg moest verplaatsen. Ik trilde over mijn hele lijf. In mijn oren hing een gesuizel, alsof er een schelp tegenaan gehouden werd. Hoe kon dit tot een goed einde komen, vroeg ik me vertwijfeld af.
Vanuit het kwartet werd het startsein gegeven. Toen ik de kop van de klarinet tussen mijn lippen stak, leek het wel alsof ik stond te klappertanden. Ik had het hele allegro nodig om mezelf in bedwang te krijgen. Wonderlijk genoeg speelde ik wèl alle noten die voorgeschreven waren, maar het spel was erg onzeker, waardoor ik er aanvankelijk niet in slaagde er dynamiek in te brengen. Aan het slot van dit deel was ik echter zover dat ik ook met mijn gevoel kon spelen en dat was dus net op tijd om van het larghetto te kunnen maken wat ik wilde: een zachte hand, die je langzaam strelend terugvoert naar de oorsprong van je bestaan en je daar volmaakt tevreden laat verzuchten:
"Dat ik nu inslape en nooit meer ontwake."
- - -
Deze novelle is in afleveringen gepubliceerd in het tijdschrift De Klarinet, mei 2009 tot en met maart/april 2011; zie:
www.deklari.net (nieuw venster)
***
terug naar de beginpagina van teksten van Loek Meijer
terug naar de beginpagina van de website