door Loek Meijer
Hij rekte zich eens lekker uit. Voorlopig kwam er niets meer van uitslapen, want zijn vakantie zat er zowat op. 's Middags zouden zijn ouders hem naar de trein brengen waar de afgezanten van het instituut hem en nog een tiental andere jongens zouden opwachten. "Ha, daar hebben we Chris ook weer!" zouden ze opgewekt uitroepen, alsof de blijdschap wederzijds was. Hij lag diagonaal in het tweepersoonsbed dat hij die nacht met zijn drie jongere broertjes had gedeeld, twee met het hoofd aan het voeteneind. Het beddegoed lag wanordelijk over en om hem heen; in alle vroegte had een kussengevecht gewoed. Hij genoot van de stilte die zich over het huis had ontfermd nadat zijn moeder het laatste van de rij van acht kinderen had uitgewuifd.
Hij liet zijn hand doelloos over de muur schuifelen. Tussen de flarden behang trof hij iets aan dat op een knoopdropje leek. Hij plukte het van de muur en stak het in zijn mond. Het duurde even eer de verwachte dropsmaak vrijkwam. Er weekte een stukje papier los. Dit rolde hij tot een bolletje dat hij onder het bed uit zijn vingers liet glijden. Bij het terugtrekken van zijn hand graaide hij door een plasje vocht. Griezelend wreef hij zijn vingers aan de onderlegger droog, waarna hij er onwillekeurig aan rook. Zijn vermoeden bleek juist te zijn. Terwijl hij met enige tegenzin het dropje opzoog, luisterde hij naar de straatgeluiden. Hij telde het aantal auto's dat langsreed, parkeerde of wegreed. Toen dat hem verveelde, spande hij zich in om het doen en laten van fietsers te volgen, maar van hen kon hij geen hoogte krijgen.
Hij moest denken aan de tijd dat hij nog kon zien. 's Avonds, als hij niet kon slapen wegens het lawaai uit het naburige café, kon hij lang liggen kijken naar de bewegende vlekken op de zoldering die veroorzaakt werden door de lichten van de langsrijdende auto's. In die tijd droeg hij steeds een spiegeltje bij zich om er beneden in de gang schaduwen mee te maken op de muur als de lamp brandde. Een zaklantaarn was toen ook een geliefd bezit. Zelfs toen hij geen bliksem meer kon zien, speelde hij met een lampje en een platte batterij. Met zijn lippen voelde hij dan of het lampje aan was.
Aan het piepen van twee traptreden hoorde hij dat zijn moeder naar boven kwam. Hij nam een slaaphouding aan om voor haar de voldoening van het boven brengen van het kopje thee met beschuit - vaste prik op de laatste vakantiedag - zo groot mogelijk te laten zijn.
"Wakker worden, Chrisje!" riep ze nog voordat ze de kamer had bereikt; "Wakker worden!"
Het viel hem weer op hoe ongeschikt haar stem voor uitroepen was en hoe geschikt juist voor troetelpraat. Hij lag met zijn gezicht naar de muur toe en de deken reikte tot aan zijn oor. Omdat hij geen vin verroerde en zijn ademhaling regelmatig doorging, gaf ze hem een zachte por in de rug. Dat moest helpen. Terwijl ze wel een keer of vijf de aansporing "Wakker worden!" herhaalde, wentelde hij zich met een lange en nadrukkelijke zucht op zijn andere zij, waarna hij overschakelde op een milde vorm van kreunen en steunen.
"Ik heb thee met beschuit voor je. Kom eens overeind!"
"O," bracht hij slaperig uit, "is het al ochtend?"
"Ja, jongen, het is al negen uur geweest; me dunkt, tijd om eens uit bed te komen."
Toen hij zat, de deken tot aan zijn middel opgetrokken, kreeg hij een dienblad op schoot. Er stonden een bord en een oorloos kopje op.
"Terwijl jij je beschuitje opeet, hang ik wat wasgoed buiten. Dan is het droog voordat je weggaat."
Ze maakte het raam aan de achterzijde van de kamer open en stapte over de vensterbank heen het platje op. Een paar uur per dag kon de zon er komen. Groter dan twee meter breed en drie meter lang was het niet. Aan de lange zijden rezen twee blinde muren op. Aan de zijde tegenover het raam bood het uitzicht op het gangetje dat naar de kleuterschool voerde. Vroeger had hij er op warme dagen in een teil water gepoedeld terwijl zijn moeder in de slaapkamer bezig was. Het beschuitje met suiker ging er vlot in. Hij was de laatste kruimels van zijn vingers aan het likken, toen zijn moeder weer naar binnen stapte.
"Het is heerlijk weer. Ik zal het raam maar open laten, dan kan het even luchten, want dat is hard nodig."
Na een korte pauze, die ze gebruikte om nadrukkelijk te snuffelen, vervolgde ze:
"Jullie hebben zeker de pot omgeschopt."
Ze ging op het eenpersoonsbed zitten dat een stoelbreedte van het andere bed af stond. De stoel lag vol met onverschillig neergekwakte kleren.
"Heb je vannacht niet in dit bed geslapen?"
"Nee. Hans had zulke zweetvoeten dat ik het niet bij hem kon uithouden."
De jongensslaapkamer was net groot genoeg voor de twee bedden en de kasten voor de kleren. Voor Chris was er eigenlijk geen slaapgelegenheid. Hij sliep waar het hem uitkwam. Meestal zocht hij zijn heil bij zijn twee jaar oudere broer in het eenpersoonsbed. Daar lag hij doorgaans het rustigst. Het was wel woekeren met de ruimte sinds Hans was uitgegroeid tot een jongen die in lengte niet meer onderdeed voor zijn vader. Ze lagen nog het best als ze elkaars voeten bij hun hoofd verdroegen.
Ze bromde wat afkeurends en vroeg of het hem gesmaakt had. Daarna scharrelde ze zijn kleren bij elkaar.
"Doe deze maar zolang aan."
Met het dienblad verliet ze de kamer. Hij kleedde zich op bed aan: sokken, korte broek, blouse met korte mouwen. Zijn pyjama vouwde hij op en legde hem op een van de hoofdkussens. Als hij weer op vakantie kwam zou hij gewassen en gestreken voor hem klaarliggen.
Toen hij beneden kwam, hoorde hij haar bezig in de keuken. Hij besloot zich nu niet te gaan wassen; 's middags, voordat hij zijn pak zou aantrekken, zou zijn moeder er toch op staan dat hij zich van top tot teen afsopte. "Ik wil dat je hier schoon vandaan gaat," zou ze op onverbiddelijke toon zeggen als hij naar vaste gewoonte tegensputterde.
In de huiskamer zette hij de radio aan; hij stemde af op "Moeders wil is wet". Na een paar minuten kwam zijn moeder met het ontbijt binnen. Hij verliet zijn luie stoel om bij haar aan tafel te gaan zitten. Ze moest zelf ook nog eten. Door het gepraat op de radio heen bereidde ze zich hardop voor op de boodschappen die ze ging doen. Hij herinnerde haar aan de sokken die ze voor hem zou kopen. Ze overwoog of er niet ook een wit overhemd nodig was.
Had hij nog met plezier het beschuitje met suiker gegeten - een lekkernij die hij op het instituut nooit kreeg -, de boterhammen gingen er minder gemakkelijk in. Het naderend afscheid begon hem parten te spelen. Toch had hij de laatste week vaak reikhalzend uitgekeken naar het begin van het nieuwe schooljaar. De prettige dingen van thuis hadden aan betekenis ingeboet naarmate het gedwongen nietsdoen hem vaker en langduriger in zijn greep had genomen. Nu het vertrek zo nabij was en hij zo sterk zijn verbondenheid met zijn moeder voelde, besefte hij dat wat hem in het instituutsleven lokte, duur moest worden betaald.
Ze waren terug van boodschappen doen. Hij had de slager en de kruidenier gedag gezegd, wat hem een rookworstje en twee gevulde chocoladerepen had opgeleverd. Deze winst beschouwde hijzelf als een schrale troost. Hij had een ontzettende hekel aan afscheidnemen, zeker als derden er getuige van waren. Toch al klein voor zijn leeftijd, voelde hij zich in een dergelijke situatie helemaal een lilliputter onder het machtige oog van de meelijdende belangstelling. Het moeilijkst vond hij het ogenblik waarop het afscheid zijn beslag moest krijgen. Werd hem een hand toegestoken? Zou hij uit eigen beweging een hand in de richting van de ander uitsteken? Het bloed steeg hem naar de wangen als hij zich een verkeerde voorstelling van de situatie bleek te hebben gemaakt, zoals zojuist bij de slager, waar zijn hand vruchteloos een paar tellen boven de glazen toonbank had gezweefd.
Hij verbaasde zich er steeds weer over dat zijn moeder er geen moeite mee leek te hebben. Kwam dat misschien doordat niet zij degene was die vertrok? Het was hem liever geweest als ze hem zo'n laatste vakantiedag gewoon maar binnen hield. De winkeliers zouden vanzelf wel merken dat hij weer weg was. Maar nee. Ze scheen er behagen in te scheppen over zijn vertrek te praten. "We brengen Chris vanmiddag weer naar de trein. Dan gaat hij weer goed zijn best doen, hè Chris?" Als zijn moeder dat zei, klonk er nooit verdriet in haar stem. Ze deed alsof ze zijn opgewektheid vertolkte. "Ja, aan alles komt een einde," zei de winkelier dan en de toon van die reactie liet merken dat men zich niet liet bedotten door zijn moeder. Ze gaf zich toch niet zogauw gewonnen. "We hebben er een gezellige vakantie van gemaakt, hè Chris?" placht ze dan te zeggen, "maar bij de fraters zul je het ook wel weer naar je zin hebben, denk je ook niet?"
Wellicht was dit de manier waarop ze zichzelf moed kon inspreken; waarop ze zichzelf kon wapenen tegen de leegte die op het afscheid bij de trein zou volgen.
Hij maalde koffie en hielp haar bij de afwas. Van jongs af had hij zich thuis gevoeld in de keuken. Vooral bij het bereiden van de maaltijden was hij zijn moeder graag van dienst, want wie kookt mag proeven, had hij geleerd. Bovendien moest hij haar de gelegenheid geven hem stiekem extraatjes toe te stoppen. Zo had ze er een gewoonte van gemaakt voor hem de room van de emmertjes melk af te scheppen die ze hem dan met halve theekopjes tegelijk, bestrooid met suiker, voorzette. Dat was smullen!
Toen de koffie klaar was gingen ze naar de kamer. Bij de kopjes zette ze voor ieder een schoteltje neer, met daarop een grote slagroompunt. Zijn eerste hap was een daalder waard, want daarbij raakte zijn neus met slagroom verstopt. "Je moet ook een lepeltje gebruiken," zei ze schijnbaar vermanend toen ze uitgelachen was; "hoe vaak heb ik dat al niet gezegd?"
Ze genoten smikkelend van het gebak. Het was hun aan te zien dat gebak eten voor hen iets uitzonderlijks was.
Nadat ze voor de tweede keer had ingeschonken, nam ze de broek van zijn nieuwe pak erbij om de pijpen in te korten. Hij rolde een sigaret.
"Zul je niet te veel roken, Chris?"
"Ik rook toch niet veel? Dit is de eerste van vandaag."
"Ik snap toch niet dat jullie dat van de fraters mogen. Je bent verdikkeme pas veertien!"
Geruststellend zei hij:
"Ach, we mogen maar een paar uur per dag roken. Dat kan toch zeker geen kwaad?"
Nee, wat het roken betreft waren zijn ouders het helemaal niet met de fraters eens. Wat hen het meest dwarszat was, vermoedde hij, dat ze zijn oudere broer moeilijk konden verbieden te roken terwijl hij, Chris, het wel mocht. Ze zagen wel in dat het geen zin had hem tijdens de vakanties thuis het roken te ontzeggen. Buiten dit punt had hij nog maar één keer gemerkt dat zijn ouders zich afkeurend over de fraters uitlieten; althans over één van hen. Dat gebeurde toen hij een jaar of tien was. Hij had bij Hans achterop de fiets gezeten. Toen hij daarna aan tafel zat voelde hij zijn billen nog, wat hem aanleiding gaf tot de mededeling dat het op de Schelpkade "bibberde als de kloten". Hij schrok van zijn vaders reactie; niet alleen omdat zijn vader zelden kwaad op hem was, maar ook omdat hij zich van geen fout bewust was.
"Wat zeg je daar?!" viel zijn vader uit, "je komt toch niet uit een achterbuurt? Laat ik het niet meer horen!"
In zijn onnozelheid beriep hij zich op frater Lamberto, zijn toenmalige onderwijzer, van wie hij deze uitdrukking meermalen had vernomen.
"Dat moet die frater weten," zei zijn vader bars; "van jou wil ik het in geen geval meer horen."
Sinds die dag was het hem vaker opgevallen dat bepaalde woorden in verschillende landsdelen een verschillende gevoelswaarde hebben.
Met zijn vingertoppen aaide hij over het zachte tafelkleed. De vezels lagen alle in dezelfde richting, zoals de haren van een hond. Eerst streek hij er plagend tegenin; dan streek hij ze troostend weer glad. Voor een deel was het kleed nog bedekt door een tafellaken. Op die manier probeerde zijn moeder het tafelkleed netjes te houden. Er was maar weinig in huis dat netjes bleef. Hij kon zich vreselijk ergeren aan de onverschilligheid waarmee zijn broertjes en zusjes met de spullen omsprongen. Zijn ouders stoorden zich er ook aan, merkte hij, maar die hadden onderhand de hoop opgegeven dat ze de kinderen zorgvuldigheid konden bijbrengen. Waarschijnlijk was niet eens geldgebrek de belangrijkste reden waarom ze het huis inrichtten met afdankertjes van anderen.
"Waar zit je aan te denken, Chris?"
"O, aan niks."
"Zit je aan niks te denken? Dat kan toch niet?"
"Jawel hoor, dat kan best," hield hij vol, maar overtuigen deed hij haar niet.
"Ben je je op het nieuwe schooljaar aan het voorbereiden?"
Ja, zo was ze. Schijnbaar onopzettelijk, heel terloops kwam ze daar waar ze wezen wilde of kreeg ze je waar ze je wilde hebben.
"Nou, mijn rapport was toch niet slecht?"
"Er stond onder dat je beter kunt. Je moet minder spelen in de klas; je zit er toch om te leren?"
Zijn eerste onvoldoende was hard aangekomen; ze had een bres geslagen in de ouderlijke trots.
"Ik zal echt mijn best doen dit jaar," beloofde hij. Hij deed dat niet om van het gezeur af te zijn. Als hij goede punten haalde in het komende jaar, zou men ervoor gaan zorgen dat hij na het mulo-examen naar de hbs zou kunnen. Dan kon hij het instituut de rug toekeren en weer bij zijn ouders komen wonen. Nog twee jaar op het instituut; dat was te overzien.
Met een speld tussen de lippen pruttelde ze nog wat na.
Hij werd een sterke band met haar gewaar zoals ze daar knus zaten koffie te drinken. Het was alweer zeven jaar geleden dat hij voor het eerst de kwetsbaarheid van de huiselijke gezelligheid bewust had ervaren. Zijn moeder was met hem voor controle naar het Ooglijdersgesticht in de Tasmanstraat geweest. Ze zaten samen aan de tafel die toen nog midden in de woonkamer stond. ze zat met de rug naar de kachel, hij - tegenover haar - met zijn rug naar het raam. Ze was de hele weg, een half uur lopen, erg stil geweest. Na thuiskomst had ze voor zichzelf een kopje koffie ingeschonkeen en voor hem een beker chocolademelk gemaakt. Ze hadden maar nauwelijks wat gedronken toen hij haar hoorde sniffelen en snotteren. Hij wist niet waarom; ze zei niets. Er ging iets dreigends van het huilen uit, waardoor de chocolademelk hem niet meer smaakte. Toen ze zich weer in bedwang had kondigde ze aan dat ze beneden even met zuster Magdalena moest praten. Haar stem beefde. Hij wilde niet alleen achterblijven. Hij mocht met haar mee. Hoewel hij de weg goed genoeg kende om alleen te kunnen lopen hield hij haar hand stevig vast; hij voelde dat ze er een opgepropte zakdoek mee omklemde. Via een binnentrap, die ze door een deur in de woonkamer bereikten, kwamen ze in de schoolhal die gedeeltelijk onder de woonkamer lag. Ze liepen door naar de aangrenzende portierskamer. zuster Magdelena zat te handwerken. Ze zag blijkbaar dat er iets bijzonders aan de hand was, want ze legde het werk meteen met tikkende pennen op tafel om de deur achter de bezoekers te sluiten.
Van het gesprokene kon hij zich maar weinig herinneren. "Ik ben net met Chrisje naar de Tasmanstraat geweest," had zijn moeder snikkend uitgebracht, "en daar zeiden ze dat hij naar een school voor blinde kinderen moet. Een school waar hij ook 's nachts moet blijven." Zo ongeveer was ze begonnen. In de voorafgaande maanden was het in één oog aanwezige gezichtsvermogen sterk teruggelopen. Hij had het gemerkt doordat hij de op het schoolbord geschreven letters en cijfers steeds vager was gaan zien. Van het begin af aan had hij al in het strafbankje gezeten omdat dat het dichtst bij het bord stond. Bovendien had hij de achteruitgang van zijn oog ervaren als hij op straat liep. Hij was een keer tegen een boom aangeknald en hij was bij het oversteken onder een fiets gelopen. Hij had het verborgen weten te houden totdat hij in de klas de overschrijfopdrachten niet meer kon uitvoeren zonder hulp van zijn achterbuurman. Zijn grootste angst was geweest dat hij niet meer op straat mocht komen. Voor Pasen had hij een week in het ooglijdersgesticht gelegen. Daar hadden ze in zijn nog ziende oog gepeuterd. Een paar weken later was hij door zijn vader naar het Academisch Ziekenhuis in Utrecht gebracht om door een geleerde professor behandeld te worden. Daar had zijn blinde oog het moeten ontgelden, met als gevolg dat hij met zijn andere oog nog verder van huis raakte. Dat merkte hij toen het verband voor zijn ogen werd weggehaald. Had hij vóór de operatie het meisje van vier bedden verderop nog kunnen zien als ze overeind zat, na de ingreep kon hij dat niet meer. Hij had vermoed dat dit ver strekkende gevolgen moest hebben, maar het was nooit bij hem opgekomen dat dat zou betekenen dat hij van huis weg zou moeten. Weer boven, in de huiskamer, was hijzelf in huilen uitgebarsten, het hoofd op de armen, zijn neus tegen het tafellaken. Zijn bestaan had alle vastigheid verloren. Het heimwee dat hij in het ziekenhuis had gevoeld herinnerde hij zich maar al te goed. Moest hij nu weer weg en dan voor heel, heel lang? Zijn moeder probeerde hem te troosten maar ze moest zelf nog af en toe een snik wegslikken.
Hoe was het verder gegaan? Hij was niet meer teruggegaan naar de eerste klas, dat wist hij nog wel. Maar dat hij tot september, de maand waarin hij naar het instituut werd gebracht, zomaar thuis had gezeten kwam hem niet geloofwaardig voor, want dan had hij zich toch wel iets van verveling moeten herinneren.
"Mamma," begon hij.
"Ja, wat is er?"
"Wat is er eigenlijk gebeurd toen u wist dat ik naar een blindeninstituut moest? Ik bedoel: Heb ik toen maanden thuis gezeten?"
"Hoe kom je daar nou ineens bij?"
"O, daar moest ik gewoon aan denken. Vertel eens."
"Nee, we mochten je nog een poosje op de kleuterschool doen; zuster Nicolasien wilde je wel weer even in de klas hebben."
"O, daar weet ik niets meer van. Ik weet nog wel dat we op het instituut kennis zijn gaan maken. Dat was ergens in juni, hè?"
"Ja, op een zondag, eind juni. Je had het er zo naar je zin dat je niet eens mee naar huis wilde; weet je dat nog?"
"Ja, dat kwam door het mooie speelgoed dat ze er hadden. Ik was weg van die grote trapauto waar je met z'n tweeën naast elkaar in kon zitten en er was een grote jongen die me mee liet rijden."
"En om half drie ging je met een groep jongens mee de klas in. Daar werd voorgelezen."
"Ik herinner me nog dat het over rovers op een eiland ging maar ik kon het verhaal niet volgen. Ik snapte er geen snars van."
"Pappa en ik stonden buiten de klas op je te wachten, maar je wilde liever naar de speelplaats dan me ons mee."
"We zijn toen naar Nijmegen gegaan, is het niet?"
"Ja, daar hebben we een Eerwaarde Moeder bezocht die hier overste was geweest."
"U had een jampotje met aalbessen bij u. Die hebben we daar in de kloostertuin opgegeten. Weet u dat ook nog?"
Handenwrijvend en giechelend beaamde ze dat; ja, dat was een leuke dag.
Toen hij voor de tweede keer naar het instituut ging reisde hij op een enkeltje. Die middag wilde hij niets liever dan met zijn ouders teruggaan naar huis. Bij het afscheid had hij woedend om zich heen geslagen en geschopt om zich uit de handen te bevrijden die hem tegenhielden. Huilend was zijn moeder met zijn vader naar de bus gegaan. Huilend was hij achtergebleven en nog wekenlang had hij 's avonds zijn kussen nat gehuild.
Ze knipte een paar losse draadjes af en legde de schaar neer.
"Zo, dat is klaar. Wil je hem even passen, Chris?"
De broek bleek nu goed te zitten. Omdat hij het land had aan verkleden stelde hij voor hem aan te houden, maar daar kwam niets van in. Mopperend verwisselde hij weer van broek. Het tegensputteren was echter meer uit gewoonte dan uit de grond van zijn hart, want met het gegeven zomerse weer liep hij wel graag met blote benen. Ze ruimde de naaispullen op en schonk hem voor de derde keer koffie in. Daarna ging ze de kamer uit om te kijken of er al wat van de was droog was en om een begin te maken met het pakken van zijn koffer. Omdat hij niets anders te doen had - zijn boeken had hij al weken uit - ging hij maar weer bij de radio zitten. Hij zette de arbeidsvitaminen op en rolde een sigaret.
Hij ging steeds vol verwachting op vakantie, verlangend naar de koesterende aandacht die hem zou toevallen en nieuwsgierig naar de veranderingen die zich in het ouderlijk huis hadden voltrokken. Het meest verheugde hij zich echter op de knusheid van het gewone huis waarin zich, bij wijze van spreken, alles binnen gehoorsafstand afspeelde en waarin je aan alles ook deel kon hebben. Daarnaast zou er buitenshuis veel te beleven zijn dat afleiding bracht of zelfs opwindende ervaringen opleverde waarover hij, terug op het instituut, met geestdrift zou vertellen. De zomervakanties bleken met hun zes, zeven weken echter steeds te lang te duren. Ook met deze was dat het geval geweest. Maar aan de dagen waarop hij uit verveling met een broertje of zusje was meegegaan om boodschappen te doen of waarop hij urenlang lusteloos had zitten monopoliën wilde hij nu niet denken, evenmin aan de ervaring dat zijn gezelschap na de eerste paar weken als een blok aan het been werd gevoeld, wat het besef dat hij altijd de mindere was van zijn ziende leeftijdgenoten soms ondraaglijk had gemaakt. Nee, op deze dag van vertrek gaf hij de voorkeur aan prettige herinneringen.
Tijdens vorige vakanties had hij Evelien al vaker ontmoet als klasgenoot van zijn twee jaar jongere zusje, Helma. In de afgelopen weken had hij haar wat beter leren kennen doordat ze herhaaldelijk was meegegaan naar het Haagse Bos. Op één van die wandelingen had hij met haar afgesproken dat hij een keer bij haar op bezoek zou komen. Niet met Helma mee, maar in zijn eentje. Ondanks het leeftijdsverschil waren zij even groot. Ze miste de kinderlijke uitgelatenheid van Helma; ze was ingehouden en afstandelijk. Haar hoge, heldere stem gebruikte ze hoofdzakelijk voor het doen van koele mededelingen van instemming of afkeuring. Soms doorbrak ze haar zwijgzaamheid met een spitsvondige opmerking. Ze leek hem al een heel dametje en hij stelde zich voor dat ze met een geringschattende oogopslag de omgeving in zich opnam. Ze hadden hem verteld dat ze een wipneusje had en naast haar lopend, nadat ze hem thuis had opgehaald, voelde hij opnieuw dat ze heel smalle handen had met slanke vingers. Apetrots liep hij naast haar, met romantische liedjes in zijn hoofd waaraan hij af en toe neuriënd klank gaf. Verlegen begroette hij haar moeder boven aan de trap. Hij had haar wel eerder gezien, maar nooit buiten het gezelschap van Helma. Hij mocht haar niet; hij vond haar een zeurderig mens. Geen wonder dat Evelien één van haar mooie nagels vernielde! Geen wonder ook dat Eveliens vader het met zijn secretaresse hield, zoals hij van zijn moeder had gehoord, niet als roddel, maar als waarschuwing; hij kon er maar beter uit de buurt blijven, klonk erin door. Of was Eveliens moeder misschien sjagrijnig geworden omdat haar man, en was Evelien gaan nagelbijten omdat haar vader enz.?
Ze dronken met z'n vieren thee; Eveliens zusje was ook thuis. Nelleke was tien en een heel ander type dan Evelien. Ze lachte gemakkelijk, stoeide met jongens en meisjes, kon oorverdovend op twee vingers fluiten. Het gesprek verliep nogal stroef en bestond grotendeels uit vragen van haar moeder en antwoorden van hemzelf met het leven op het instituut als onderwerp. Gelegenheid om het woord rechtstreeks tot Evelien te richten was er wel, maar hiervan kon hij geen gebruik maken, geremd als hij was door de meeluisterende moeder. Wat hij wel deed in de pauzes van het gesprek dat was zichzelf inwendig vervloeken omdat hij zo stom was geweest geen gebrailleerd kaartspel mee te brengen. Kaartend hadden ze immers de moeder hebben kunnen buitensluiten en misschien zou ze zich zelfs uit de kamer hebben teruggetrokken. Na de thee was het Nelleke die aan het opzitten en pootjes geven een eind wist te maken. Opspringend riep ze uit dat er jonge poesjes waren en ze vroeg of hij even wilde kijken. Ze hadden hun nest in een kartonnen doos in een hoek van de w.c. Nelleke en hij zaten heel dicht naast elkaar op hun hurken in de nauwe ruimte terwijl zij zijn hand over de wollige bolletjes liet glijden. Veel tijd om de kleine beestjes met zijn vingers af te tasten werd hem echter niet gelaten, want de vader kwam uit zijn op de begane grond gelegen kantoor naar boven, bleef bij de geopende w.c.-deur staan en vroeg scherp: "Wat doen jullie tweetjes daar?" Uit Nellekes verontwaardigde reactie maakte hij op dat zij net als hij begreep in welke richting haar vaders achterdocht ging. Bedremmeld volgde hij haar naar de kamer en verwenste de blos op zijn wangen. Kort daarna werd hij door Evelien naar huis gebracht.
Hij had zich enigszins teleurgesteld gevoeld over het verloop van de middag en het incident met de vader had hij moeilijk van zich af kunnen zetten. Uiteindelijk was er toch een gevoel van voldoening overgebleven, want had hij niet voor het eerst een bezoek aan een vriendinnetje afgelegd?
Toen zijn vader om kwart over twaalf thuiskwam vroeg hij, terwijl hij hem met een hand over zijn naar voren gekamde haren streek, of hij zin had nog even met hem mee naar de tuin te gaan. Zijn moeder gaf een pannetje oud brood mee. Beneden liepen ze Lia, zijn jongste zusje, tegen het lijf. Ze kwam net uit school. Toen ze boven had gemeld dat ze mee naar achteren ging betraden ze gedrieën de schoolhal. Hij liet zich door Lia een hand geven, want in de herrie van de tegen de betegelde vloeren en wanden ketsende meisjesstemmen kon hij zich niet oriënteren. Ze wurmden zich door de drukte heen het voorgebouw uit waarna ze onder de gymzaal door liepen die een ruim afdak vormde voor de aan weerszijden opgestelde fietsenrekken. In rechte lijn voortgaande staken ze de aangrenzende speelplaats over en bereikten ze het hoofdgebouw. In dit gedeelte van de school waren de zeven klaslokalen ondergebracht. Eén ervan lag naast de speelplaats als uitstulping van de rechthoek waarin de overige zes waren opgenomen, gegroepeerd in twee rijen van drie, van elkaar gescheiden door de tuin waarheen ze onderweg waren. Hij kende het gebouw door en door. Vroeger had hij vaak door de gangen gestept of gefietst als hij zijn vader vergezelde op diens toch naar en van de verwarmingskelder in de belendende kleuterschool. Later had hij mogen helpen bij het schrobben van de klaslokalen, waarbij er luiken werden opengelegd teneinde het gebruikte water op een gemakkelijke manier te kunnen afvoeren naar de muffe zandgrond, driekwart meter onder de vloer.
Hoewel er door de geopende ramen flarden stemgeluid naar buiten vlogen, vond hij volop aanleiding tot verruimd ademhalen toen zijn vader de deur tussen tuin en gang achter zich sloot. Terwijl hij de bijna tastbare hitte van de zon over zich heen liet vallen rende Lia naar het kippenhok, rechts in de hoek. De haan liet klokkend weten dat de hennen hem dierbaar waren. Zijn vader droeg hem op de kippen eten te geven; dan kon hij meteen afscheid van hen nemen. Hij haalde voorzichtig de schaal uit het hok. Hij was nog steeds niet over de angst heen die hij een paar jaar eerder had opgelopen toen één van de vorige hanen hem had aangevlogen zodra hij zich aan het begin van een vakantie in de tuin vertoonde. Nadat hij de schaal met brood en graan had gevuld verschoonde hij het drinkwater. Daarna mocht hij het nachthok in om eieren te rapen. Hij kwam er met drie terug.
"Goedzo," zei zijn vader; "je hebt het stenen ei laten liggen."
Toen hij zich op het stoepje voor de deur door de zon had laten neerdrukken overwoog hij voor de zoveelste keer wat deze tuin voor zijn vader betekende. Hij had er altijd veel plezier in gehad bloemen op dit stukje stadsgrond te telen en hij had menigmaal bieten, peen, sla, andijvie, radijs en aardbeien geoogst. 's Zomers brachten ze er vaak hele middagen door, uit de wind, in de zon. Werden de kinderen te baldadig, dan werden ze naar de speelplaats verwezen. Zijn vader kwam naast hem staan.
"Kom eens even mee."
Hij volgde hem naar achteren. Zijn vader pakte hem bij een pols en liet zijn vingers langs bladeren glijden en wees hem het topje van de kleine appelboom.
"Zo hoog is de appelboom al," zei hij trots.
"Zoho," zei hij bewonderend, "en hangen er al appeltjes aan?"
"Ja, dat zal ik je nu laten voelen."
Zijn vader draaide aan zijn pols waardoor zijn handpalm de kleine ronde vruchten het eerst raakte. Heel vluchtig aaide hij met zijn vingertoppen langs de appeltjes die hem stuk voor stuk werden getoond, bang als hij was ze ten val te brengen.
"Ik ben de tel kwijtgeraakt," zei hij, "maar het zijn er denk ik wel een stuk of tien, is het niet?"
Jammer, als ze rijp waren zou hij er niet zijn om er zijn tanden in te kunnen zetten.
Zijn vader verbood Lia door de planten te lopen. Ze kwam rennend naar haar broer toe en sprong pardoes tegen hem op. Hij droeg haar naar het stoepje, haar benen om zijn middel geslagen, zijn handen onder haar billetjes. Hij zou haar missen, bedacht hij. Ze was erg aanhankelijk. Ze was op hem gesteld hoewel hij al op het instituut zat toen ze werd geboren. Hij wist nog goed dat frater Theofaan hem in de recreatiezaal was komen vertellen dat hij er weer een zusje bij had. Het was zijn vierde zusje, het negende kind van zijn ouders. Hij kende haar alleen van de vakanties, zoals hij Henkie, zijn broertje van zes, enkel tijdens zijn vakanties had meegemaakt.
Zijn vader legde een bosje peterselie bij de eieren in het pannetje en duwde hem met zijn zusje naar binnen. Daar liet hij haar uit zijn armen glijden.
In het voorbijgaan nam hij afscheid van een paar zusters. Daardoor werd hij zich weer ten volle bewust van het naderende vertrek. Ook deze school zou hij missen, want ze vormde een stuk van zijn thuis. Dankzij deze school konden zijn ouders het met al hun kinderen in de vierkamerwoning uithouden.
Toen ze boven kwamen was de tafel al gedekt. Alleen zijn oudere broer en zus ontbraken; zij aten op hun werk.
"Bid jij maar voor, Chris," zei zijn moeder gebiedend terwijl hij nog doende was zijn stoel recht voor de tafel te krijgen. Nog voor het gebed met het kruisteken was afgesloten vlogen de wensen al over tafel: "Ik één met jam," en "ik wil het kapje met suiker."
Hieraan kon hij zich mateloos ergeren. Zijn moeder smeerde en belegde voor iedereen; ze hield graag de touwtjes in handen. "Anders eet ik toch te veel," had ze hem eens verontschuldigend geantwoord toen hij haar had voorgehouden dat ze op het instituut ook zelf hun brood moesten klaarmaken. Hij merkte dat ze erg zenuwachtig was. Nog slechter dan gewoonlijk kon ze tegen het gekibbel om haar heen; haar toon was bits. Ze moest waarschijnlijk nog veel in orde maken voordat ze hem naar het station kon brengen. Of was het meer het afscheid als zodanig? Met tranen in de ogen zou ze hem dadelijk op het perron haar laatste raadgevingen toefluisteren. Daarna zou ze zich moeten losscheuren van hem en nog dagen zou ze uit haar doen zijn. Ze zou bij de maaltijden een bord voor hem klaarzetten en misschien schonk ze nog wel koffie voor hem in. Ze had het hem weleens verteld hoe moeilijk ze eraan kon wennen dat hij weer weg was. Zijn vader had er grapjes over gemaakt.
Ze spoorde hem aan vooral goed te eten; hij had een hele reis voor de boeg. Dit plezier kon hij haar niet doen. Hij kreeg maar twee boterhammen door zijn keel, minder dan de helft van wat hij gewoon was te eten. Of ze zelf at wist hij niet. Aan de anderen was niets bijzonders te merken. Zijn broertjes en zusjes ruzieden niet minder dan gewoonlijk terwijl zijn vader, schijnbaar op zijn gemak, met tikkend kunstgebit zijn brood zat te vermalen. Slechts af en toe onderbrak hij deze bezigheid met vermanende uitvallen, maar, zoals altijd, met gebrek aan overwicht. Als hij al aanspraak probeerde te maken op gezag, dan was het de moeder die het ondermijnde, want liever echtelijk ongenoegen dan een oplopende twist tussen vader en kind. Kwam het tot een botsing tussen twee kinderen, dan koos ze partij voor het oudste, het sterkste. Uit eigen zwakte deed ze dat. Bij dergelijke aangelegenheden had hij de neiging de jongste bij te springen, maar doorgaans hield hij zich afzijdig om zijn eigen positie in het gezin niet moeilijker te maken dan zij al was; ze vonden toch al dat hij verwend werd. Gelaten dacht hij dan: "De vakantie gaat voorbij. Daarna moeten zij het ook zelf uitvechten."
Zijn moeder liet afruimen. Ze haalde de koffer beneden en legde hem geopend op tafel. Hij ging bij de radio zitten maar zette het toestel niet aan. Zijn vader liet zich in de andere luie stoel zakken en stak een sigaret op. Golden Fiction, een ander merk rookte hij niet. Waarschijnlijk had hij een boekje op schoot; lezen was zijn middel tot verstrooiïng, wist hij.
Henkie sprong bij Chris op schoot, legde zijn handjes tegen zijn wangen en vroeg op zijn innemend vleiende manier:
"Wil je sigarebandjes voor me meebrengen als je weer op vakantie komt?"
Hij zegde toe zijn best te zullen doen.
"En suikerzakjes? Kun je daar ook aankomen?"
Toen ook omtrent dit verzamelobject het mogelijke was toegezegd liet hij zich van Chris' schoot glijden en raakte hij met de twee jaar oudere Jos in een handgemeen over een Sjors en Jimmy. Jos wist het tijdschriftje te behouden, maar voordat hij werkelijk van de overwinning kon profiteren, kondigde zijn vader aan dat het zo zoetjesaan tijd was om weer naar school te gaan.
Stuk voor stuk namen de kinderen slechts vluchtig afscheid van Chris. Alleen Lia leek werkelijk te beseffen dat hij er 's avonds niet meer zou zijn. Kees bleef achter. Hij zat op de mulo en had die middag vrij. Hij verdween naar boven om aan zijn hengel te gaan prutsen.
"Zo," zei zijn vader na een poosje, "ik ga maar weer eens naar mijn baas."
Dit was het ogenblik waarop hij een aanslag op zijn vaders beurs moest plegen.
"Hebt u nog wat geld voor me?"
"O, heb je niks meer?"
Toch overviel de vraag hem niet. Hij boog zich al voorover om zijn portemonnee uit zijn kontzak te trekken. Hij schudde wat muntstukken door elkaar, begon daarna met papieren geld te ritselen. Chris telde drie briefjes van f 2,50.
"Is dat genoeg?"
Voordat hij antwoord had kunnen geven werden er nog twee guldens bij gelegd. Daarna werd de portemonnee resoluut opgeborgen. Met de drie gulden die hij had overgehouden aan de bezoekjes aan ooms en tantes bezat hij nu een kapitaaltje van f 12,50. Daarmee kon hij weer een paar maanden shag en snoep kopen.
"Nou, tot straks," zei zijn vader. "Ik ga dadelijk mee naar het station."
Nog geen twee uur meer, rekende hij uit; dan was het zover. Hij liep de kamer uit om te kijken of Kees zin had om uit een Biggles-boek voor te lezen. Op de trap kwam hij zijn moeder tegen.
"Kom je zo weer beneden? Ik zet een ketel op voor een teiltje warm water en ik zal je kleren klaarleggen."
Hij mompelde van ja en wrong zich langs haar heen.
"Ik heb het gevoel dat ik iets vergeten ben,
zei zijn moeder misschien wel voor de vijfde keer. "Nou ja, als ik het vind stuur ik het wel na."
Zijn vader stond ongeduldig onder aan de trap te wachten. "Mamma, kom je nog? Het is tijd."
Ze trokken hun jas aan; hij liet de zijne open hangen. Hij droeg zelf de zware koffer naar beneden. Daar nam zijn vader hem van hem over. Hij reed zijn moeders fiets uit het gangetje naar buiten, plaatste hem naast de stoeprand en ging erop zitten, zijn rechter voet aan de grond. Zijn moeder draalde bij het sluiten van de huisdeur, want misschien zou haar op het laatste nippertje te binnen schieten ....
"Kom nou toch," drong zijn vader aan en hij zette zijn fiets in beweging, de koffer achterop.
Zijn moeder nam het stuur van hem over. Hij sprong op de bagagedrager, wat de fiets deed slingeren en zijn moeder aan het giechelen maakte.
Het was niet ver naar het Staatsspoor. Vroeger gingen ze met de tram, maar de lijn die ze gebruikten was opgeheven. Den Haag was overigens een stad met trams gebleven, zodat hij dit kenmerk van zijn ouderlijke woonplaats kon blijven noemen in de van tijd tot tijd oplaaiende chauvinistische twisten.
Een gedeelte van de weg die ze nu fietsend aflegden had hij deze vakantie dikwijls gelopen. Dan ging hij naar het Malieveld of het Haagse Bos. Hierdoor werd hij herinnerd aan die wandeling waarbij ze door een fikse onweersbui werden overvallen. Evelien was er ook bij. Ze waren in het bos toen de bui losbrak. Hij liep in een blouse met korte mouwen; Evelien droeg een regenjas met capuchon. Meer dan zijn hekel aan natte kleren was zijn genegenheid voor het meisje er de aanleiding toe dat hij voorstelde de jas samen te delen en wel zo dat ze - zo goed en zo kwaad als dat ging - beiden onder de capuchon beschutting zouden vinden. Hij had een toon gebruikt die zowel scherts als ernst uitdrukte, dit om een afwijzing minder pijnlijk te maken. Ze ging echter op het voorstel in en weldra liepen ze, hij de koning te rijk, wang aan wang onder de kletterende regen over het bospad. Het was helaas geen zevende hemel gebleven. Op een zeker moment kwamen hun twee jongens van zijn leeftijd tegemoet. Eén van hen griste in het voorbijgaan de bal die Evelien bij zich droeg uit haar hand. Ze waren al een paar meter verder eer hij wist wat er was voorgevallen. Hij werd razend, maar hij besefte tegelijkertijd hoe machteloos hij was, want hij kon hen niet achterna lopen om er eens flink op los te slaan. Het huilen stond hem na. Had hij niet als hij had kunnen zien kunnen tonen dat hij bereid was voor Evelien te vechten? Nu moest hij verdragen hoe zijn zusje een vruchteloze poging deed de bal terug te krijgen. De bal bleef foetsi en zijn zelfvertrouwen kwam evenmin terug. Hij beklaagde zichzelf, want hij zou het altijd afleggen tegen zienden. Wat er ondertussen in Evelien omging kon hij niet peilen. Vaststond, dat haar wang in aanraking bleef met de zijne, ondanks de lachlust die dit bij zijn zusje wekte.
Ze moesten nog even bij het koffietentje naast het station aanwippen om ome Jan en tante Sjaan gedag te zeggen. Ze waren kennissen van zijn ouders, vanuit de oorlog als hij het goed had begrepen. Ome Jan stak hem een paar gevulde repen toe en daarna zijn brede, zware hand die bemoedigend zijn tengere hand omklemde. Het was een handdruk waarmee warmte werkelijk werd overgedragen. Zijn vader liep alweer vooruit. Zijn moeder beloofde dadelijk even tijd te hebben voor een praatje.
Bij het kopen van het treinkaartje kwam het instituut binnen gehoorsafstand. Zonder uitbundigheid begroette hij de jongens en hun ouders. Op het perron werden ze opgewacht door de twee fraters die de aanvoer vanuit Den Haag en Voorburg moesten begeleiden. Het was telkens weer een verrassing wie hij als voorbode van het instituut zou aantreffen. Deze keer waren het Adrianus en Silvanus. De eerste was een zestiger die aan de jongens van de kantooropleiding lesgaf in stenografie en Franse handelscorrespondentie. Hij kende hem van vroeger. De frater hielp toen 's morgens op de open slaapzaal de kleintjes met wassen en aankleden. Dat hij geen Brabander was, was nog wel te horen, maar zijn Amsterdamse afkomst had in zijn spraak geen sporen meer achtergelaten. Silvanus was daarentegen een rasechte Brabander, bij het Vlaamse af. Hij was de huisbakker van het instituut. Met hem was hij het afgelopen jaar goede vrienden geworden door op weg naar de tuin af en toe zijn neus te laten zien. Meestal vroeg de vijftiger dan op een samenzweerderige toon: "Wilde gij 'ne sneeke peperkoek, m'ne jongen?" Dan daalde hij in de kelder af om terug te keren met een dikke plak koek, gul besmeerd met honing uit eigen bijenkast.
Het was vijf over vier werd er gemeld. Ze hadden nog zeven minuten. Zijn vader stond ongedurig aan zijn rechter arm te sjorren; met het wachten wist hij geen raad. Met zijn linker hand hield hij zijn moeders arm vast. Een wee gevoel had zich in zijn maag genesteld. De vakantie leek hem plotseling te zijn omgevlogen. Had hij niet pas ook op dit station gestaan, opgevangen in haar armen, toen met een tijdvak van zes weken vrijheid voor zich? Hij wilde niet meer weten dat de vakantie hem dikwijls verveling had gebracht. Nee, daarvan was geen sprake geweest. Hij had enkel fijne dingen beleefd; dingen die op het instituut niet konden voorvallen. Hij had nog veel meer prettige dingen kunnen doen als hij daarvoor de tijd maar had gekregen. Als hem iets had dwarsgezeten, dan was het de tijd, die genadeloze jakkeraar.
Ze gingen de sissende, puffende en steunende, soms ratelende en zingende trein in. Er was een afdeling voor hen gereserveerd. Zijn vader legde de koffer op een rek. Hij trok zijn jas uit en hing hem aan een haak in de hoek bij het raam aan de perronzijde. Hij ging er tegenaan zitten nadat hij zijn witte stok had opgevouwen, als trommelstokken, door een elastiek bijeen gehouden.
"We gaan maar alvast de trein uit," zei zijn vader. Hij kreeg een stekelige zoen op zijn mond en een kneepje in zijn bovenarm.
"Het beste jongen en tot ziens."
Zijn moeder zoende hem drie, vier keer. Ze had een opgepropte zakdoek in haar hand; hij rook eau de cologne.
"Ik hoop dat je een fijne vakantie hebt gehad, Chris. Zul je gauw schrijven of je goed bent aangekomen? Doe je de groeten aan alle bekenden?"
Ze liep weg, maar kwam weer terug. Ze zoende hem opnieuw gedag, verontschuldigde zich:
"Ik moet nu echt weg, anders moet ik tot Voorburg meerijden."
Met een stem die nauwelijks klank had bedankte hij haar stuntelig voor de goede zorgen.
Er werd gefloten. Hij stak zijn arm naar buiten. Zijn vader schudde een keer aan zijn pols. Zijn moeder greep zijn hand en liep een eindje mee. Toen moest ze loslaten. De verbinding was verbroken; hij stond moederziel alleen. Tranen brandden in zijn ogen; zijn keel werd dichtgeknepen door de grove hand van de onmetelijke leegte. Langzaam draaide hij het raampje dicht. Weggedrukt in de hoek tegen zijn jas gaf hij zich gelaten over aan de schommelende bewegingen van de trein. Hij had even tijd nodig om aan het nieuwe, zoveel killere klimaat te wennen.
- - -
(Dit verhaal is gepubliceerd in het literaire tijdschrift Bzzlletin, nr. 88, september 1981.)
***
terug naar de beginpagina van teksten van Loek Meijer
terug naar de beginpagina van de website