Isa


door Loek Meijer

1.

Evenals de andere jongens die een kauw hebben, heeft hij de gewoonte de honger van de vogel zoveel mogelijk uit te buiten door hem voor elk hapje voer te laten vliegen. Aanvankelijk gaat het om afstandjes van centimeters en decimeters, zowel horizontaal als verticaal. Op den duur vliegen de vogels echter de hele speelplaats over en het toppunt van succes wordt bereikt, als je ze in één van de klaslokalen op de eerste verdieping kan lokken. Vandaag, op deze stralende zondag in juni, probeert hij niet het spel te rekken. Wel drie- of viermaal achtereen laat hij zijn wijsvinger vanuit het leverpasteiblikje in de koele, zuigende bek van zijn Tjammie verdwijnen, voordat hij hem opnieuw voor zijn eten laat vliegen. Te zeer zijn zijn gedachten bij de brief die hij gaat schrijven. Een week lang heeft hij erop lopen broeden wat hij zal schrijven. Hij heeft zijn hoofd gebroken over de aanhef. Hij heeft zinnen geformuleerd en geluisterd hoe ze klonken. Hij heeft woorden betast als stenen; heeft ze nu eens afkeurend laten vallen, dan weer met zorg in zijn geheugen opgeborgen.
Zodra zich bij Tjammie de eerste tekenen van verzadiging kenbaar maken, brengt hij hem naar zijn kooi die tussen een tiental andere kooien onder de speelgoedloods tegen de muur hangt. Het voerblikje met het restje geprakte aardappel, bloemkool, vlees en jus zet hij hoog boven zijn hoofd op de rand van een steunbalk, terwijl hij met één voet op een vliegende Hollander balanceert. Tussen fietsende en steppende jongens door loopt hij naar de kraan onder de andere loods, waar ook de w.c.'s en de schoenkasten zijn ondergebracht. Met afkeer veegt hij zijn handen langs de natte, zuur stinkende handdoek. Daarna betreedt hij zo onverschillig mogelijk de vleugel van het gebouw waar zich de klaslokalen bevinden; hier mag hij op deze tijd alleen zijn om muziek te studeren. Op de eerste verdieping blijft hij even staan luisteren voordat hij het trappenhuis verlaat. Uit het pianokamertje komt het geluid van een studerende trombonist. Verder is het stil. Met een sterkere hartslag dan gewoonlijk loopt hij de gang in. Niet één van de drie klaslokalen wordt op het ogenblik gebruikt; de deuren staan wagenwijd open. Aarzelend zet hij een voet over de drempel van zijn eigen klaslokaal, alsof hij kans loopt in een grote diepte te stappen. Er doet zich echter niets bijzonders voor. Het lokaal ligt er volkomen uitgestorven bij, zoals altijd op dit uur van de zondag, maar niet angstaanjagend uitgestorven, want door een openstaand raam waaien geruststellend de vertrouwde speelplaatsgeluiden naar binnen. En ook aan de trombonist, die stug doorgaat met het op- en aflopen van de toonladders, is te horen dat er geen reden is voor een onbehaaglijk gevoel. Het enige gevaar schuilt in de surveillant. Die heeft er een handje van af en toe op jacht te gaan om te zien of er werkelijk wordt gestudeerd. Maar dat gevaar is nu erg klein, want dadelijk begint het radioprentenboek en daar staat de surveillant zelf ook graag naar te luisteren in de muziekhoek van de recreatiezaal. Hij trekt resoluut de deur achter zich dicht, neemt een velletje schrijfmachinepapier van een hoge stapel en loopt naar één van de typemachines.

2.

Een half uur later verlaat hij het klaslokaal. De in vieren gevouwen brief hangt achter zijn blouse op zijn broekband. Het papier ritselt de stilte kapot als hij bijna sluipend in de richting van het pianokamertje loopt. De trombonist heeft zich al een tijdje niet laten horen; die zal wel weer beneden zijn. Hij klopt voor de zekerheid toch aan en gaat binnen. Er is inderdaad niemand.
Behalve het instrument waaraan het kamertje zijn naam dankt, staat er een tafel met drie stoelen. Op één ervan gaat hij zitten. Met de ellebogen op het tafelblad, het gezicht tussen de handen, probeert hij zich woord voor woord te herinneren wat hij heeft geschreven.
"Lieve Isa," zo is hij begonnen. "Ik vond het erg leuk bij jou op het internaat, verleden week zondag. Zijn de zusters altijd zo aardig? Jij vond het toneelstuk ook mooi, hè? Hier komen ze maar twee of drie keer per jaar een opvoering geven. Bij jullie vaker?" Na een aarzeling, zich afvragend of hij niet te veel in één keer wilde, had hij eraan toegevoegd: "Misschien kunnen jullie eens hier naar een toneelstuk komen kijken. Over een paar weken hebben we een muziekconcours met "De wijnberg", het blindeninstituut voor meisjes. Kun je niet vragen of je mag komen luisteren?"
Hij had de uitnodiging toch beter tot de volgende brief kunnen bewaren, als ten minste gebleken was dat ze contact wilde houden. Maar dan was het misschien te laat geweest voor het muziekconcours. De brief was zonder die uitnodiging ook wel erg kort geweest. Aan mogelijke onderwerpen had hij trouwens geen gebrek gehad; dat was het probleem niet geweest. Hij had er echter de rust niet voor gehad om er één bij de kop te nemen. Hij had zich te opgejaagd gevoeld, omdat hij er donder op kon zeggen dat de surveillant de brief zou gaan lezen als hij hem bij het tikken betrapte. Bovendien was hij te geremd geweest om er zomaar op los te rammelen, zoals hij bij opstellen schrijven deed. Hij moest er eerst zeker van zijn dat ze naar hem wilde luisteren; dat ze interesse voor hem had.
Na de alinea met de uitnodigingen heeft hij een regel overgeslagen en gevraagd wat hem eigenlijk nog het meest op het hart lag: "Heb jij er zin in om met mij te corresponderen? Ik hoop van wel, want dat lijkt me erg leuk."
Na nog een regel wit had hij afgesloten met: "De hartelijke groeten en tot schrijfs. Chris van Breugelen."
Hij zucht. Hij had meer tijd voor de brief moeten nemen. Hij had alles veel mooier moeten zeggen. Waarom had hij niet verteld dat hij gisteren voor het eerst de vijver is overgezwommen? Ach, ze had hem zeker uitgelachen. Zij kon natuurlijk al lang zwemmen!
De stoelpoten schrapen snerpend over de vloertegels als hij opstaat om de anderen, die hij over de trap naar boven hoort komen, naar de klas te volgen. Zodra hij zijn plaats naast Frans heeft ingenomen, vraagt deze waar hij heeft uitgehangen.
"O, ik heb piano gestudeerd."
"Ik miste je om twee uur bij de radio. Was je het soms vergeten?"
"Nee hoor. Ik had vandaag meer zin om te pingelen."
Het klinkt wat te bits, hoort hij. Hij zal het later wel uitleggen. Tot nu toe heeft hij Frans, die toch zijn beste vriend is, niets verteld over wat hij voor Isa voelt. Hij heeft er behoefte aan gehad het als een stil geheim te koesteren. Woorden kunnen zo gemakkelijk iets kapot maken. Daarom had hij natuurlijk ook zo op dat briefje zitten zwoegen. Er is tijd voor nodig om het geheim als het ware de kans te geven zich aan de buitenkant te verharden, zodat er een schil ontstaat die het tere binnenste zal weten te beschermen tegen spot en misprijzen. Nu is Frans niet iemand die een dergelijke reactie zou vertonen, maar hij is bang dat hij niet meer te stuiten zal zijn als hij er eenmaal over heeft gesproken. Dan zal hij het ook aan minder betrouwbare jongens vertellen. Nee, spotten zou Frans niet doen, maar hij zou hem wel waarschuwend toespreken, denkt hij, bezadigd als hij is. "Stel je er nou maar niet te veel van voor," zou hij zeggen. "Misschien weet ze niet eens meer hoe je heet!"
Er wordt een uur voorgelezen. Frater Fidelis leest erg goed voor. Zelfs met een pijpesteel tussen de tanden kan hij duidelijk articuleren. Hoewel Chris gek is op de avonturen van Biggles en Ginger, kan hij zijn aandacht er nu niet bijhouden. Terwijl hij herhaaldelijk met zijn hand de brief opzoekt die hij zolang in zijn laatje heeft gelegd, alsof hij daaruit zijn herinneringen put of ze ermee wil staven, gaat hij met zijn gedachten een week in de tijd terug.


3.

Met een tiental andere jongens vertrok hij om elf uur met een busje naar het meisjespensionaat "Regina Coeli" in Vught. Als begeleider ging frater Theofaan, de schooldirecteur, mee. Het enige dat deze van het dagprogramma afwist was dat er 's middags een toneelvoorstelling zou worden gegeven. Men zei dat er vaker zo'n uitstapje was georganiseerd, maar daar had hij nooit iets van gemerkt, hoewel hij toch veelvuldig met oudere jongens optrok. Het liefst had hij zich in stilte met het bedwingen van zijn zenuwen bemoeid en gefantaseerd over de meisjes die hij zou ontmoeten. Had hij sinds de paasvakantie nog wel een meisjesstem gehoord, anders dan via de radio in een jeugdprogramma? Hij moest echter praten, zoveel mogelijk praten. Daarmee kon hij misschien voorkomen dat hij wagenziek werd.
Toen ze waren uitgestapt - hij nog met het koude zweet op het voorhoofd -, werden ze begroet door moeder-overste die ieder beminnelijk haar smalle hand toestak. Om haar heen klonken gedempt de stemmen van veel jonge meisjes. Nadat ze terzijde enige woorden met frater Theofaan had gewisseld, nodigde ze de bezoekers uit haar te volgen voor een korte rondleiding door de school. De jongens liepen achter haar en hun directeur aan, in koers gehouden door degenen onder hen die nog wat konden zien. Af en toe werden ze door een meisjeshand bijgestuurd. Chris hield contact met Frans door hem bij de elleboog vast te houden. Hij ergerde zich aan de stuntelige gang van zaken. Waarom hadden ze niet ieder van hen aan een meisje toevertrouwd? Dat was toch veel gemakkelijker geweest?
De klaslokalen waar ze doorheen werden gesleept zeiden hem niets. Pas op de cour (deze deftige meisjes zeiden niet gewoon: speelplaats!) viel er iets te beleven. Zoals op het blindeninstituut de kauwen de lievelingsdieren waren, zo waren het hier de marmotten. Verscheidene meisjes kwamen met een marmotje aandragen en gaven het hem in handen of lieten het door hem aaien terwijl ze het tegen hun borst aandrukten. Hij zei dat hij ze erg lief vond, de marmotjes, maar hij kon het niet helpen dat hij met zijn gedachten meer bij het vrouwtje was.
Voor het middagmaal namen ze plaats aan lange tafels, zoals hij ze had meegemaakt toen hij pas op het blindeninstituut was en ze nog een aparte eetzaal hadden. De jongens werden nu uit elkaar gehaald. Frans en hij zaten weliswaar naast elkaar, maar ieder had een buurvrouw. De zijne heette Angélique, vernam hij tijdens de soep. Ze was een jaar ouder dan hij. Dat vermoedde hij althans, omdat ze in de tweede klas van het lyceum zat. Maar afgaande op haar stem leek ze wel vijftien. Toch al klein voor zijn leeftijd gaf hem dat het gevoel dat er weinig gemeenschappelijks kon zijn. Het gesprek verliep inderdaad moeizaam, wat mede kwam doordat hij niet kan praten als hij zich niet op zijn gemak voelt. Met enige afgunst luisterde hij heimelijk naar het geanimeerde gesprek tussen Frans en diens buurvrouw.
Na de maaltijd moest hij eraan geloven dat Angélique in zijn gezelschap bleef. Gevolgd door Frans en diens tafeldame, werd hij door Angélique door de tuin geloodst, de zon brandend op zijn hoofd. Ze had het natuurlijk over het pensionaat. Ze had het over de eigenaardigheden van de soeurs, zoals de zusters deftig werden genoemd; over het grote aantal uren per dag dat ze aan studie en kapelbezoek moesten besteden; over nog meer dingen die hem op zichzelf beschouwd wel interesseerden. Toch moest hij erkennen dat haar mededelingen maar half zijn belangstelling wekten. Kwam het door de manier waarop ze erover vertelde of was hij te zeer bezig met het ouwelijke in haar? Ze stelde hem af en toe vragen, maar ook dat bracht geen ongedwongenheid in het gesprek. Even echter kon hij zijn teleurstelling vergeten. Dat was toen ze zich met hem voorover boog om hem een roos te laten ruiken. Bij die handeling raakte zijn arm haar zachte borst. Onwillekeurig ervoer hij daarbij een prettige opwinding. De aanraking sterkte hem tegelijkertijd echter ook in de opvatting dat ze te oud voor hem was. Een meisje als zij moest hem wel te jong vinden voor vriendschap.
Er heerste een grote bedrijvigheid in de aula. Er werd druk heen en weer gelopen. Geroepen werd er niet. Slechts een enkele keer gaf een soeur een aanwijzing met stemverheffing. De jongens werden bij elkaar gezet, zij het niet in aaneengesloten rijen. Terwijl hij zich op het teken van een soeur tussen twee rijen voor het merendeel bezette stoelen doorwurmde, merkte hij dat Angélique achterbleef. Een ogenblik voelde hij zich in de steek gelaten, maar weldra besefte hij dat hij daardoor de gelegenheid kreeg in handen van een ander meisje te vallen, wellicht één dat hem beter lag. Toen hij bijna aan het eind van de rij was gekomen, werd hij aan de mouw van zijn jasje getrokken. "Kom hier maar zitten; hier is nog een stoel vrij." Het was Robbie, een slechtziende jongen uit zijn klas. Een vlotte jongen, met veel spraakwater. Dat ontbrak ook nu niet, want onmiddellijk zette hij het gesprek met zijn linker buurvrouw voort.
Chris richtte zijn aandacht naar rechts, waar hij twee meisjes met elkaar hoorde praten. Het dichtstbijzijnde van de twee deed hem al meteen een stuk jonger aan dan Angélique, al leek ze, evenals Angélique, wel langer dan hijzelf. De opgewektheid van haar stem liet hem echter gemakkelijk over dit nadeel heenstappen. Het kon trouwens nog wel meevallen met het lengteverschil tussen henbeiden. Hij raapte moed bijeen en stelde zich voor. Haar naam was Isa. Hij werd stil van deze nooit gehoorde naam. De naam was eigenlijk wat te stevig voor haar, vond hij; ze paste eerder bij een volwassen vrouw dan bij een jong meisje als zij, met die heldere, vrolijke stem. Lang was hij door deze ongerijmdheid evenwel niet met stomheid geslagen. Hij vroeg haar naar de inrichting van de zaal, waarop ze uitvoerig antwoord gaf, maar voordat hij het volgende onderwerp kon aansnijden, werd er om stilte gesist wegens het naderende begin van de voorstelling. Hij moest zijn tanden op elkaar klemmen om zich niet de ergernis van een soeur op de hals te halen.
Isa was verder bij hem gebleven. Na afloop van het toneelstuk nam ze hem mee naar het sportveld. Had Angélique hem bij de arm gepakt, Isa legde haar slanke hand in de zijne. Aan de manier waarop ze haar hand toestak, kon hij afleiden dat ze werkelijk wat langer was dan hij, maar dat maakte hem al niet meer uit. Ze vertelde dat ze elf was en in de eerste klas van het lyceum zat. Bewonderend stelde hij vast dat ze op de lagere school een klas moest hebben overgeslagen. Haar vader was huisarts, deelde ze verder mee, en haar broertje was negen. Welk beroep zijn vader uitoefende liet hij in het midden, bang dat ze dat misschien te eenvoudig zou vinden. Wel liet hij weten dat hij nog acht broertjes en zusjes had. Hij vroeg of ze wel eens aan zee was geweest. Nee, ze was nog nooit aan zee geweest. Hij wel? Ja, hij wel. Zijn ouders woonden aan zee. Ontelbare keren was hij met zijn moeder naar het strand geweest. Ze bleven dan de hele dag. Je moest er dan wel tegen kunnen dat je tanden knarsten bij het eten van de meegebrachte boterhammen, want aan zand geen gebrek, natuurlijk. En lauwe ranja, daar moest je ook niet vies van zijn!
Er was een volleybal op het veld waarmee wat heen-en-weer werd gegooid door de meisjes. Isa ging met hen meedoen. Hij luisterde aanvankelijk geïnteresseerd naar de uitroepen van de meisjes; probeerde vooral de stem van Isa te herkennen. Maar na een poosje begon hij zich te vervelen. Evenals een paar andere jongens die bij hem in de buurt stonden, wilde hij de bal ook weleens opgooien of een flinke peut geven. Hij had wel willen roepen: "Isa, kom de bal eens brengen!" Maar hij wilde haar naam niet uitspreken in het bijzijn van de anderen. Zijn belangstelling voor haar mochten ze niet merken. Ze zouden de naam bovendien onthouden en hem misbruiken; ijdel gebruiken. Sijvert, de ferventste voetballer van het instituut, kwam hem te hulp. "Hé!" riep hij met zijn hese stem, "kom eens op met die bal! Dan zal ik 'ns wat laten zien!" Ze kwamen met de bal, de meisjes, en ze deinsden terug toen Sijvert zijn voorbereidingen trof. "Kan die?" vroeg hij en nog voordat hij antwoord had gekregen trad hij enkele stappen terug om na een aanloopje de bal met een doffe knal vanuit zijn handen de lucht in te trappen. Secondenlang was het stil. Gespannen wachtte Chris af waar de bal zou neerkomen. Hij hield er rekening mee dat hij loodrecht omhoog was gegaan en dat hij vlakbij op de grond terecht zou komen. Maar het bleek een voorwaartse schop te zijn geweest. Enkele meisjes hadden het op een lopen gezet om als eerste bij de bal te zijn. Daaruit had hij natuurlijk ook kunnen afleiden dat de bal niet recht omhoog was gegaan, maar dat besefte hij nu pas. En toen lieten de jongens om beurten zien hoe ver ze konden schoppen of gooien en de meisjes liepen af en aan. Chris lette scherp op om in de gaten te houden waar Isa stond en legde het erop aan de bal telkens haar richting in te sturen. Op die manier trachtte hij contact met haar te houden en te laten merken dat hij met zijn gedachten bij haar was. Toen ze naar het gebouw terugliepen om ter afsluiting van de dag gezamenlijk de broodmaaltijd te gebruiken, legde hij haar uit hoe ze op het instituut plachten te voetballen. De bewonderende verbazing die hij daarmee opriep, liet hij zich graag welgevallen.
Het afscheid was moeilijk geweest. In de korte tijd dat hij met haar had opgetrokken, was hij een vriendschap voor Isa gaan voelen die vergezeld ging van een warm gevoel in heel zijn lichaam. Hij zag er daarom erg tegen op te moeten vertrekken zonder te weten of zij hetzelfde voor hem voelde en of hij nog ooit in de gelegenheid zou zijn opnieuw met haar in contact te komen. Met hete tranen achter de ogen knelde hij haar hand in de zijne en hakkelde hij woorden die in de vrolijke uitbundigheid van de omstanders verloren gingen.
In het busje had hij zich doof gemaakt voor de luidruchtigheid van de anderen om de klank van Isa's stem in zijn geheugen te prenten. De hand waarmee hij Isa had aangeraakt had hij onwillekeurig naar zijn neus gebracht. Pas toen realiseerde hij zich dat de geur van parfum of zeep volstrekt afwezig was geweest.


4.

"Wat zit je daar nog te hannesen, Chris? Zou je niet naar buiten gaan?"
Met de brief schijnbaar onverschillig in de hand loopt hij naar de lessenaar van de frater toe. Hij kan vrijelijk praten, want de andere jongens zijn allemaal de gang op.
"Hebt u een envelop voor me?"
De frater slaat met twee stevige tikken zijn pijp op de glazen asbak leeg. Terwijl hij uit de krakende stoel overeind komt laat hij de pijp in de diepe zak van zijn toog glijden, waar hij door de metalen tabaksdoos wordt opgevangen.
"Ik zal eens even voor je kijken, jongen."
Gebogen doorzoekt hij luidruchtig ademend de inhoud van een lade. Als hij er een heeft gevonden, trekt hij de stoel weer onder zich.
"Zeg het maar; wat moet erop?"
Oei, dat was zijn bedoeling niet!
"Ik zal hem zelf wel adresseren."
Hij schuift zijn hand over het bureaublad om de envelop te pakken.
"Laat mij het maar doen; dat gaat toch veel vlugger? Of mag ik het soms niet weten?"
Hij hoort dat de frater hem aankijkt. Hij voelt het bloed naar zijn hoofd stijgen.
"Nou ja, toe dan maar," geeft hij zich gewonnen; "u mag het wel weten ook."
"Vertel maar op; waar moet hij heen?"
Hij dicteert het adres met onzekere stem. Hij houdt zich achter de rug van de frater verborgen voor diens blik.
"Afzender?"
"Nee, geen afzender," besluit hij na een korte aarzeling; "anders houden ze hem misschien nog achter, de zusters."
Hij doet met bevende vingers de brief in de envelop. Tegen de voorschriften in plakt hij daarna het driehoekige klepje dicht. Gespannen wacht hij ondertussen op commentaar. Ze lopen echter zwijgend naast elkaar de klas uit. Op de gang kiezen ze een verschillende richting.
"Ajuus," zegt de man.
"Bedankt," zegt de jongen. Hij bedenkt dat het eigenlijk wel goed is dat frater Fidelis de envelop heeft geschreven. Zo is de man een beetje voorbereid als hij hem over een week of zo vraagt Isa's antwoord voor te lezen.
De brief tegen de zijkant van zijn bovenbeen gedrukt loopt hij met bonzend hart door de stille klassengangen naar de lange gang waaraan de speelplaats en de recreatiezalen liggen. In de hoop dat de surveillant niet net zijn kant uit kijkt, slaat hij de hoek om en schiet hij het eerste zijgangetje in. Achter de tochtdeuren is de vestibule van de hoofdingang. Daaraan ligt de portierskamer. Naast de deur, aan de binnenkant van de kamer, hangt een grote houten brievenbus. De deur staat open. Hij hoort niemand. Met het gevoel dat hij iets wegpikt staat hij zijn brief aan het houten kastje af. Ritselend valt hij tussen enkele andere brieven door en raakt met een plofje de bodem. Vanavond of morgen zal de portier de bus lichten, de brieven van postzegels voorzien en ze naar het postkantoor brengen. Dinsdag, uiterlijk woensdag, zal Isa zijn brief ontvangen. Op weg naar de speelplaats, waar hij zijn kauw zal gaan voeren, glijdt de spanning geleidelijk van hem af. Wat hem betreft is de verzending van de brief een voldongen feit. Geen gepieker meer over of hij nu wel of niet zou schrijven en over wat hij zou schrijven. Voorlopig kon hij alleen maar hopen. En bidden.

5.

Als het woensdagavond is en de hitte van de dag nog tussen de ommuring van de speelplaats hangt, laat frater Theofaan twee jongens ijs halen in de snoepwinkel van Pita op de hoek. Dat doet hij wel vaker, 's zomers, als hij bij de ouderen van de afdeling surveilleert. Terwijl Chris, naast de frater op de bank gezeten, met een combinatie van happen en likken probeert te voorkomen dat het ijs op zijn blote benen druipt, hoort hij de kapelklok negen uur slaan. Hij stelt bij zichzelf vast: "Nu heeft Isa mijn brief gelezen. Ook als hij pas gisteren is verzonden, is hij vanavond in haar bezit."

Vrijdagavond, half negen. Onder de speelgoedloods staat hij zijn kauw te voeren.
"Je hebt heel goed gevlogen, vanavond," zegt hij prijzend. "Morgen zullen we proberen of je de hele speelplaats kunt halen."
Als hij wat voer heeft opgediept uit het blikje, houdt hij zijn vinger voor de snavel, totdat de vogel hem roepend openspert. Dan laat hij de vinger snel naar binnen glijden. Vaak lukt het dan de luide roep abrupt te laten overgaan in een gesmoorde. De binnensmondse klanken van de vogel vertederen hem. Een dubbel effect wordt bereikt, als de kauw ondertussen aan zijn vinger gaat zuigen. Zo hoor je ook in het wild de jongen door de ouders gevoerd worden. Naarmate de honger gestild raakt, wordt de roep van de vogel zwakker, om te eindigen in een amechtig, breekbaar gepiep. Met dunne streken aait hij de vogel over snavel en kop. Ten slotte zegt hij: "Zo we gaan slapen." Hij laat hem op zijn rechterhand stappen en beweegt zijn hand in de richting van de kooi. Met een sprongetje belandt de kauw erin. Dan hipt hij op zijn stok. Terwijl Chris het deurtje sluit, hoort hij de vogel zijn snavel aan de stok schoonvegen.
Uit de schoenkast haalt hij een paar rolschaatsen. Op de bank zittend bindt hij ze onder. Ook over rolschaatsen heeft hij Isa verteld. "Ze heeft uiterlijk twee dagen geleden mijn brief ontvangen," rekent hij uit. "Als ze gisteren al heeft teruggeschreven, is de brief morgen bij de post. Heeft ze tot vandaag gewacht, dan wordt het maandag, op zijn laatst dinsdag."
Hij steekt de rolschaatssleutel in zijn zak en begint met rustige slagen te rijden. Pas als hij gezelschap heeft gekregen zal hij zijn snelheid opvoeren.


6.

Dit lijden kan hij niet langer aanzien. Vanaf zondagochtend is zijn kauw een hoopje ellende dat met gespreide vleugels in de zandla ligt, de snavel in het zand. Vanmorgen is de derde dag ingegaan zonder dat er tekenen van herstel zijn te bespeuren. De toegediende levertraan en de brandnetelblaadjes - met veel geduld in de droge bek gekregen, over de tegenstribbelende tong heengeduwd - hebben niet het gewenste resultaat gehad. Chris heeft alle hoop opgegeven. Het is uitgesloten dat de vogel nog overeind zal krabbelen. Een heel enkele keer heeft hij meegemaakt dat een kauw zich na een dag herstelde van een inzinking. In de regel overleven ze een ziekte niet en zijn ze binnen enkele uren, meestal 's nachts, vertrokken. In overleg met Bart - een wat oudere jongen die twee jaar langer ervaring heeft met kauwen - heeft hij besloten dat ze de pauze van drie uur zullen afwachten. Is de kauw dan nog niet uit zichzelf doodgegaan, dan zullen ze hem een handje helpen. Alles beter dan hem langer te laten creperen.
Als hij enkele minuten na drieën bij de kooi komt waaruit de levertraangeur hem tegemoet walmt, is het er stil. Hoopvol maakt hij het deurtje open. Terwijl hij een hand naar binnen steekt, verraadt een licht geschuifel echter dat het leven nog niet uit de vogel is geweken. Hij heeft zelfs nog de kracht om zijn kop te verheffen en geluidloos opent hij zijn snavel. Vervuld van medelijden strijkt hij de vogel met zijn wijsvinger over de kop.
"Stil maar, stil maar, Tjammie," fluistert hij met een brok in de keel. We zullen je gauw verlossen. Zo kan het niet langer."
Zodra Bart zijn eigen kauw heeft gevoerd, neemt Chris een krant van de stapel naast de volière en haalt hij zijn kauw uit de kooi. Roerloos ligt in de vogel in zijn hand, de met poep en zand besmeurde poten achterwaarts gestrekt. Met een gevoel of hij een misdadiger is gaat hij, de moeilijk lopende Bart zwaar aan zijn arm, op weg naar de boerderij.
de boerderij, die samen met de bakkerij en de weverij aan het begin van de grote tuin ligt, verdient allang die aanduiding niet meer. Reeds jaren geleden zijn de laatste varkens opgeruimd, de koeien en het paard waren hun voorgegaan. Waar eens de stallen lagen, bevindt zich nu het oefenlokaal van de harmonie. Alleen de vuilnisbelt is gebleven.
Het tweetal is ongehinderd bij zijn bestemming aangekomen. Bart en Chris staan in de schaduw van het repetitielokaal aan de voet van de afvalhoop die overheersend naar verschroeide planten ruikt. Ze kennen deze plaats goed, want wekelijks legen ze hier de houten bak waarin ze het vuile zand van de kooien versjouwen. Ook de kauwelijkjes worden naar deze plaats afgevoerd.
Bedrukt overleggen ze hoe ze de vogel met de minste pijn kunnen laten sterven. Ze komen tot de slotsom dat het omdraaien van de nek de beste manier is. Chris neemt de kauw in zijn linkerhand. Ontroerd brengt hij de zachte veertjes van de kop in aanraking met zijn lippen.
"Het is om je bestwil," fluistert hij; "het is nu zo gebeurd."
Dan draait hij in een krachtige beweging de kop eenmaal om. Terwijl hij dit doet luistert hij of hij de nekwervels hoort kraken, maar aan de vogel ontsnapt niet het geringste geluid.
"En?" vraagt Bart gedempt, "is het gelukt?"
Chris twijfelt. Tegen zijn verwachting in hangt de kop er niet slap bij, maar hij vertoont evenmin de neiging om naar de uitgangsstand te willen terugkeren.
"Ik weet het niet," aarzelt hij; "ik geloof dat hij nog leeft."
"Doe het dan nog maar een keer," stelt de ander voor.
Chris volgt het advies op; de situatie blijft echter ongewijzigd. Hij voelt zich ellendig. Wie weet, wat Tjammie door dit onhandige gedoe moet doorstaan! Vastberaden pakt hij opnieuw de kop beet, er is geen weg terug. Alsof hij een kraan dichtdraait, zo draait hij de kop nog vijfmaal om zijn as.
"Nu zal het wel met hem gedaan zijn," zegt hij meer tegen zichzelf dan tegen Bart. Zelfs nu hangt de kop er evenwel niet geknakt bij, noch valt de snavel open. En als hij het vogellijfje wat ruimte geeft, meent hij een licht uitzetten van het borstkasje te voelen.
"Het is verdomme nog niet gelukt," verwijt hij Bart, want deze heeft hem de gevolgde methode aan de hand gedaan. "Wat moeten we nu doen? Ik kan hem toch moeilijk zo in zijn kooi terugzetten?"
Terwijl ze zich beiden bezinnen op een antwoord, trippelen een paar mussen kwetterend over de dakgoot boven hun hoofd. Met roffelende vleugelslag nemen ze een duik, maar zodra Bart gaat praten, gaan ze er tjielpend vandoor.
"Hadden we maar een mes bij ons, dan was het niet zo moeilijk."
Chris gaat er niet op in. Hij schuifelt met zijn voeten over de grond, totdat hij tegen iets hards aanstoot. Hij bukt zich en voelt een dikke plank.
"Weet je wat," oppert hij, "er zit niets anders op dan dat we zijn kop onder deze plank leggen en hem dan met één stamp verpletteren. Wat denk je daarvan?"
"Ja, dat is een goed idee," beaamt Bart; "dan is hij er in een mum van tijd geweest."
Chris huivert als hij zich het resultaat voorstelt. Een betere oplossing ziet hij echter niet. Bijna tot brakens toe misselijk wikkelt hij Tjammie in de krant en draagt hij Bart op de plank een eindje op te tillen. Dan legt hij het pakje in de lengterichting eronder, de kop naar het steunpunt van de plank toegekeerd. Vervolgens neemt hij de plank van Bart over, laat hem op het bundeltje steun vinden, komt overeind en zet er met zijn volle gewicht een voet op. Kokhalzend raapt hij daarna het verpakte vogellijkje met afkerige vingers op en gooit het met een zwaai voor zich uit. Als het meters verderop is neergeploft, grijpt hij Bart bij de arm en trekt hem zwijgend mee, weg van deze plaats, waarnaar hij nooit zonder schuldgevoel zal kunnen terugkeren.
Zou hij dit ooit aan Isa durven vertellen?

7.

Drie dagen later. Chris hangt op de speelplaats rond om de kapelklok te kunnen horen slaan. Voor de mis heeft frater Theofaan hem gezegd dat hij om negen uur even bij hem op de kamer moest komen. Het afgelopen uur heeft hij zich zenuwachtig afgevraagd waarover de directeur hem zou willen spreken. Vroeger was het niet zo bijzonder als hij bij hem werd ontboden. Dan kreeg hij een preek wegens te grof taalgebruik of wegens gebrek aan ijver op school. Enkele malen werd hij onder handen genomen over de betekenis van het zesde gebod; dan hadden ze hem weer eens betrapt op sexuele spelletjes met andere jongens. De laatste paar jaar waren dergelijke opvoedkundige onderonsjes niet meer voorgekomen. Had het dan iets met de dood van zijn kauw te maken? Hij kon het zich niet voorstellen. Ten eerste bemoeit de directeur zich nooit met het wel en wee van de kauwen en ten tweede heeft de surveillant Chris' summiere mededeling over de dood van de kauw neutraal geaccepteerd. Waarom ook niet: Slechts de sterkste vogels haalden de zomervakantie.
Wat overbleef was, zo had hij geconcludeerd, dat het iets met Isa te maken had. Zou hij misschien een brief voor hem hebben?
Zodra de klok tot negen begint te tellen haast Chris zich door de gangen naar de kamer van de directeur; of het goed nieuws is of slecht, hij wil het nu zo gauw mogelijk weten. De frater pakt Chris' uitgestoken hand met beide handen aan. Vaderlijk, denkt Chris, en zo mag het zijn, want de directeur is toch wel een beetje zijn tweede vader en niet alleen omdat hij gezag over hem uitoefent. Ondanks de terechtwijzingen, vroeger, zijn ze op elkaar gesteld. De frater biedt hem geen stoel aan; dat heeft hij trouwens nog nooit gedaan. Misschien staat hier alleen een bureaustoel. Hij blijft zelf ook staan.
"En hoe gaat het met onze Chris?"
De stem klinkt vriendelijk, vindt de jongen, ofschoon ... Begon hij vroeger ook niet steeds op die manier?
"O, wel goed."
"Mooi zo, dat mag ik graag horen."
Een pauze. Geen klok die tikt; sloffende voetstappen op de gang.
"Op "Regina Coeli" heb je het ook naar je zin gehad, is het niet?"
Hij bloost tot over zijn oren, al klonk de vraag verre van beschuldigend. Zou ze hebben teruggeschreven?
"Ja," zegt hij met enigszins schorre stem, "ik vond het een leuke dag."
"Fijn, dat was onze bedoeling ook."
Zijn stem blijft vriendelijk, maar er wordt een ernstig tintje aan toegevoegd.
"Het was echter niet onze bedoeling dat na die dag contacten zouden worden onderhouden tussen de jongens en de meisjes. Weet je," gaat hij gaat hij bedachtzaam door, "jullie zijn daar nog veel te jong voor. Daar moeten jullie echt nog een paar jaar mee wachten. Jullie moeten eerst maar goed je best doen op school, opdat je een goede plaats in de maatschappij kunt veroveren. Als jullie nu al met vriendinnetjes beginnen, ben ik bang dat er niet veel van leren terecht gaat komen en dat zou toch jammer zijn, vind je zelf ook niet?"
Het is, of er een dik gordijn over zijn hoofd is gevallen. Hij doet moeite om het trillen van zijn benen te bedwingen en verbeten perst hij zijn nagels in zijn handpalmen. Uit alle macht zoekt hij een weerwoord, een verdediging. Andere woorden dan krachttermen en scheldwoorden blijven evenwel buiten zijn bereik. Toch moet hij iets zeggen, want vanuit de verte wordt hem gevraagd of hij het bij nader inzien niet met die opvatting eens is. Ten slotte stamelt hij:
"Het is toch helemaal niet erg omme .... Het kan toch best allebei?"
"Wij denken dat dat niet kan," zegt de frater resoluut, "en wij zijn verantwoordelijk voor jullie opvoeding. Geloof me, jongen, het is niet goed als jongens en meisjes zo jong al met elkaar omgaan en ik weet zeker dat je vader en moeder dat ook niet willen."
"Maar waarom," wil Chris zich verweren, "Waarom ..." Hij wilde zeggen: "Waarom brengt u ons dan in aanraking met meisjes?", maar zijn keel zit zo vol verontwaardiging en machteloos verdriet, dat hij er geen geluid meer uit krijgt.
"Later zul je het wel begrijpen, mijn jong. Je moet er nu maar op vertrouwen dat we het beste met jullie voor hebben. Je moet maar geen brieven meer schrijven naar dat meiske. Kunnen we dat afspreken? De zusters zullen eventuele volgende brieven trouwens ook onderscheppen, net als de eerste."

Als hij even later op weg naar de klas in halve verdoving tegen een muur aan knalt, brengt hij het niet op zichzelf overeind te houden. Hij geeft zich over aan het onmetelijke verdriet om het verlies van een kauw, het verlies van een vriendin en het verlies van een begrijpende vader.

(Maart 1981, herzien in januari 1995.)

***
terug naar de beginpagina van teksten van Loek Meijer
terug naar de beginpagina van de website