door Loek Meijer
Ik vind het erg leuk om boeken te kopen, ook al kan ik er niet zelf in lezen. Ik heb het nu niet over de aankoop van brailleboeken. Ten eerste zijn er daarvan maar weinig te koop en ten tweede zijn ze zo volumineus dat ze algauw een
Onlangs werd ik me - ik weet niet meer waardoor - ineens weer bewust van het bestaan van de openbare bibliotheek en ik kreeg mooie visioenen bij de gedachte dat ik spannende reizen zou maken door informatieland. Via het handige wegwijssysteem van kaartenbakken zou ik nuttige vondsten kunnen doen en met behulp van schriftjes (liefst met een harde kaft) zou ik het euvel van een slecht geheugen kunnen compenseren. Stefica bleek ook nu weer bereid te zijn een bijdrage te leveren aan de verwerkelijking van mijn dromen en bij de eerste de beste gelegenheid togen we naar de nabijgelegen bibliotheek.
Het liep tegen zessen; we zouden er tot acht uur terecht kunnen.
We aasden op een boekje over gist om te achterhalen welke bezwaren er aan het gebruik van gist in brood kleefden; we hadden opgevangen dat ze bestonden, die bezwaren. In verband met andere interesses verwijlden we eerst bij de rubrieken geneeskunde en plant- en dierkunde.
Stefica noteerde een paar titels waar we nogeens voor zouden terugkomen; je kunt nu eenmaal niet alles tegelijk.
De rust die ik op dit uur van de dag had verwacht, was trouwens afwezig; handenvol scholieren ginnegapten rond, op zoek naar materiaal voor werkstukken en spreekbeurten.
Omdat het doorsnuffelen van de schappen met boeken toch aardig vermoeiend was - voor Stefica in haar nek wegens het steeds moeten veranderen van de stand van het hoofd en voor mij in de benen door het werkeloos staan hangen - stelde ik voor het boek over gist in de kaartenbak te gaan opsporen. Terwijl mijn gezellin de zaal rondkeek, hoorde ik een man met de flegmatiek van een door de wol geverfde jongerenwerker uitleg geven over het gebruik van een beeldscherm. Kaartenbakken waren er nog wel, ving ik op, maar de computer zou ook hier het monopolie krijgen. Er bleken verscheidene beeldschermen te zijn opgesteld. Aangezien ze de kaartenbakken niet had kunnen ontdekken, nam Stefica achter één van die toestellen plaats om te zien of wij de papierloze informatiedrager aan onze wil konden onderwerpen. Er stond een kaart bij met gebruiksaanwijzingen. Ze begon deze voor te lezen. Er drong echter maar weinig van tot me door, doordat ik werd afgeleid door pratende mensen. Daarom adviseerde ik Stefica er maar mee op te houden en proefondervindelijk aan de slag te gaan.
Voor mij was het magie wat er gebeurde. Toetsen waren er namelijk niet. Stefica moest op het beeldscherm, dat helemaal glad was, zichtbare tekens aanraken (bij voorbeeld letters) om iets in de machine op gang te brengen. Zo kon ze kiezen tussen twee hoofdrubrieken (“volledig bezit” en “eigen bezit”) en uit die hoofdrubrieken kon ze delen plukken, te weten “romans en verhalen” en “informatief”, zowel op trefwoord of titel als op auteursnaam. Het lukte haar inderdaad om via toverij tekstgedeelten uit verschillende onderdelen van het bestand op het scherm te krijgen, maar bij de trefwoorden vonden we wel "gisteren" en "gitaarmuziek", maar niet "gist", en bij de titels wel "alles over …." (ik weet niet meer wat allemaal), maar niet "alles over gist", een bestaande boektitel. Daarna konden we bij de auteursnamen geen "Huibers" vinden, hoewel ene Jaap Huibers voor Uitgeverij Ankh-Hermes tientallen boekjes heeft geschreven. Er moest iets niet kloppen, maar we hadden geen zin meer om verder op de computer te zoeken. We namen liever onze toevlucht tot het ouderwetse systeem van letters op kaarten, kaarten in laden en laden in kasten.
We spraken de assistente aan die ik tijdens de raadpleging van het beeldscherm uitvoerig had horen telefoneren over een beboete bibliotheekgebruiker die niet wenste te betalen. De dialoog tussen ons verliep ongeveer als volgt:
Ik: Wilt u ons de kaartenbakken wijzen, want met de computer vinden we niet wat we zoeken.
Zij: Wat zoekt u dan?
Ik: We hebben verschillende dingen geprobeerd. Bij de trefwoorden vonden we niet het woord “gist”, terwijl ik weet dat er een boekje over gist bestaat, en de naam "Huibers" kwamen we niet bij de auteurs tegen.
Zij: Maar we hebben ook niet alle boeken.
Ik: Dat begrijp ik wel, maar bij het volledige bezit mag ik toch minstens een boek van Jaap Huibers verwachten; hij heeft er wel duizend geschreven.
Zij: Nounou, meneer, nu overdrijft u toch zeker wel een beetje, denk ik, en wat het volledige bezit betreft is het zo dat ook de centrale bibliotheek niet alles kan aanschaffen.
Ik: Hoe dan ook, ik blijf het vreemd vinden dat er van een auteur met zeker dertig titels op zijn naam niet een boek vermeld wordt. Dat zou ik toch graag in het kaartsysteem verifiëren.
Zij: Dus u zoekt een boek over gist van meneer Huibers?
Ik: Nee, niet van meneer Huibers. We hebben alleen Huibers proberen te vinden om na te gaan of de machine werkte.
Zij: Ik wil u best helpen, maar ik geloof dat er met u niet goed te praten valt. Het kan trouwens best zijn dat gist onder een ander trefwoord staat. Hebt u niet bij brood gezocht?
Ik: Nee, op die manier heb ik het systeem niet opgevat.
Zij: Ik zal dan weleens kijken. Huibers met een lange ij of met een i-grec?
Ik: Gewoon met u-i, maar laat u maar; we gaan wel naar de Koninklijke Bibliotheek. Misschien hebben ze daar nog ouderwetse kaartenbakken waar we zelf in kunnen grasduinen.
Ontstemd liepen we langs de tafel waar ze het beeldscherm zou laten bewijzen wat voor stommelingen we waren. Terwijl we onze weg naar de uitgang vervolgden, stevende ze met snelle pasjes naar een ander doel in de zaal, pruttelend dat ze ons heus wilde helpen, maar dat we dan natuurlijk niet moesten weglopen. Wij waren het echter zat; dit vruchteloze uur vonden we al te veel verspilde tijd.
Op weg naar huis vatte het vermoeden post dat we bij de trefwoorden een fout hadden gemaakt; we hadden stapsgewijs van een ruime rubriek naar een gedetailleerde moeten gaan. Het niet kunnen vinden van de naam van een veelschrijver konden we echter niet verklaren.
Thuisgekomen overgoten wij de ergernis met een glaasje sherry en namen we ons voor de volgende dag bij een grote boekwinkel binnen te lopen. De openbare bibliotheek zou weer even naar de achtergrond verdwijnen.
(Dit verhaal is eerder gepubliceerd in Moet je Horen, eind 1988 of begin 1989.)
***
terug naar de beginpagina van teksten van Loek Meijer
terug naar de beginpagina van de website