door Loek Meijer
Als ze het erover hebben er nodig een weekje tussenuit te moeten, dan denken ze beiden aan dat ene bungalowparkje in Putten. Daar komen ze nu al jaren. Jacqueline is blij er zelfstandig met haar hond te kunnen wandelen. Op de zandwegen lopen ze allebei los, vrij van riem, in eigen ritme.
Voor het boodschappen doen is ze afhankelijk van Peter. Dat is jammer, maar overkomelijk gebleken. In plaats van hem alleen te laten gaan, gaat ze trouwens meestal wel mee. Echt niet alleen om een ijsje te kunnen eten, maar dat slaat ze toch zelden over. De ijssalon heeft een mooie parkeerplaats voor de tandem.
Peter is niet zo'n ijsliefhebber. Hij vindt het misschien ook wel prettig in zijn eigen tempo en volgorde de winkels af te werken, terwijl Jacqueline van haar hoorn met ijs zit te genieten. En als het ijsje op is voordat hij terug is, vermaakt ze zich wel met wat ze om zich heen hoort. Het komt ook voor dat Peter haar bij terugkomst met iemand in gesprek aantreft.
Het is daags voor Hemelvaartsdag. Ze hebben prachtig weer. Ze kiest deze keer voor kokosijs. Twee bolletjes en als extraatje een flinke dot slagroom. Peter brengt haar naar een stoel op het terras. Hij ziet nog net dat ze bij de eerste lik iets te laag mikt. Hij veegt met zijn wijsvinger haar neus af. Plagend knijpt hij erin. Dan is hij weg.
Ze kan goed likken en luisteren tegelijk. Niet, dat ze er echt wijzer van wordt, maar ach, je moet wát te doen hebben.
"Mamma, wanneer gaan we nou een ijsje eten? Die mevrouw heeft ook een ijsje."
"We moeten eerst sokken voor pappa kopen, anders moet hij morgen met zijn blote voeten naar de kerk."
"Is het daar dan koud, mamma?"
"Dat weet je toch wel? Jij mag toch ook weleens mee?"
Jacqueline denkt: "Mogen? Waarschijnlijk is het moeten." Of het kind het doorheeft, komt ze niet te weten. Terwijl het links met zijn moeder afgaat, komen rechts nieuwe acteurs het straattoneel op.
"Zal ik toch dat ene bloesje maar kopen? Ik vind nog wel iets dat er bij past; denk je ook niet?"
"Ik vind het best. Wat mij betreft heb je enkel het bloesje aan."
"Hier zeker! Het lijkt hier wel de Kalverstraat."
"Laten we maar gauw naar de camping teruggaan. Ik word doodmoe van dat geslenter."
"Nog even naar ....."
Ze moet ernaar raden waar de vrouw van het bloesje haar man nog meer heen wil slepen. Misschien wel naar een paar sokken, omdat hij anders met blote voeten naar haar eenzame bloesje moet zitten kijken.
"Goeiemiddag, mevrouw. Ik zie dat u zit te genieten. Vindt u het goed als ik u gezelschap kom houden?"
Jacqueline denkt: Dat hoef je mij toch niet te vragen? Ze zegt:
"Ziet u dat ik zit te genieten? Waaruit maakt u dat dan op?"
Haar verzoek om een toelichting is plagerig bedoeld. Als de stem van de vrouw haar niet had aangestaan, had ze echter geen woord meer gezegd dan strikt noodzakelijk was om niet onbeschoft te zijn.
De vrouw verschuift een stoel. Terwijl ze gaat zitten zegt zij:
"Ik zag u gniffelen, toen ik binnen op mijn ijsje stond te wachten."
Jacqueline houdt haar adem even in. Gelukkig, ze vraagt niet waarom. De ander vervolgt:
"Ik zie uw stok op tafel liggen. Woont u in Ermelo?"
Natuurlijk, zo dichtbij Ermelo. Het kon niet uitblijven. Het valt nóg mee dat dit jaren op zich heeft laten wachten. Ze onderdrukt haar ergernis; zegt:
"Nee. Ik weet dat er veel blinden in Ermelo wonen of werken, maar ík kom ergens anders vandaan."
"Stom van me. U bent hier natuurlijk op vakantie. Neem me alsjeblieft niet kwalijk."
Dat klinkt goed, die verontschuldiging. Als beloning zegt ze:
"Ik lees wel boeken van de bibliotheek in Ermelo. Misschien heb ik daardoor wel iets Ermeloos over me."
Als ze nu maar geen ja zegt, denkt ze. Ze wil er helemaal niet Christelijk uitzien. Binnenin Christelijk; aan de buitenkant een vlotte jonge vrouw van goed dertig. Zo wil ze het zelf hebben.
"O, wat leuk," roept de ander uit; "ik lees boeken voor. Leest u cassette of braille?"
"Allebei. Braille in bed en cassette bij het strijken."
Wat ben ik toch een flapuit, denkt ze. Zijn er geen serieuzere dingen te zeggen over het belang van beide leesvormen? dan het feit dat je bij het gesproken boek je handen niet hoeft te gebruiken? Nou ja, ik heb vakantie. Wat voor boeken zou ze voorlezen? Ze vraagt het.
"Nogal gevarieerd. Ze kunnen me zowel voor informatieve boeken als voor romans gebruiken. Het maakt me eigenlijk ook niet zoveel uit. Als het onderwerp me maar interesseert."
"Is het niet een hele opgaaf om elke week maar weer een ochtend of middag beschikbaar te zijn?"
"Dat valt wel mee, hoor. Je raakt erop ingesteld, zoals je ook gewend kunt raken aan een bepaalde dag van de week waarop je een familielid in het bejaardenhuis opzoekt. Heel soms komt het voor dat een boek me in het geheel niet kan boeien. Dan is het wel even doorbijten. Als ik dan later hoor dat het boek meerdere keren is uitgeleend, heb ik er toch voldoening van."
"Ik ben erg blij met het gesproken boek," zegt Jacqueline. "Daardoor is de collectie groter en dus ook de keuzemogelijkheid. Ik heb ook wel boeken gelezen die ik te vroeg opzij zou hebben gelegd als ik ze in braille had moeten lezen. De voorlezer heeft ze voor mij toegankelijk gemaakt. Dat is toch een mooi voordeel van blind zijn, nietwaar?"
"Houd u me nou voor de gek?"
"Nee hoor. Ik ben echt niet zo rouwig om het feit dat ik niet kan zien, maar dat ligt voor een groot deel aan al die mensen die ervoor zorgen dat ik kan lezen."
"U ziet me gelukkig niet blozen. Ik stap maar weer eens op. Ik wens u een prettige vakantie verder."
"Dank u wel. Het zal wel lukken. Ik heb De jaren van de blote voeten bij me."
"Waar heb jij het nou over," vraagt Peter.
"Dat zal ik je dadelijk wel uitleggen."
Peter vult de fietstassen. Jacqueline speelt aan het voorstuur met de remmen. Ze hoort het openspringen van een fietsslot. Er komt iemand met een fiets langszij. Ze voelt een hand op haar bovenarm. De voorlezeres zegt:
"U hoort nog van me."
- - -
(Dit verhaal is op verzoek van de CBB geschreven ter gelegenheid van het internationale jaar van de vrijwilligers, 2001.)
***
terug naar de beginpagina van teksten van Loek Meijer
terug naar de beginpagina van de website