Door Frans Tak
Even dacht ze toen ze wakker werd, dat hij weer naast haar lag. Dat had ze bij tijden wel meer. Ze opende haar ogen en wist dat ze alleen was. Licht kierde door een smalle opening tussen de overgordijnen. Hoewel ze al geruime tijd slecht ter been was, moest ze toch iedere
morgen even wennen aan dat prikkelende gevoel in haar voeten en handen. Dat komt door de slechte doorbloeding, had de dokter gezegd. En dat was weer het gevolg van de suikerziekte. Ouderdomssuiker noemde de dokter dat. Het kon gereguleerd worden met pillen en een niet al te streng dieet. Suiker is een sluipmoordenaar had ze eens lang geleden horen zeggen. Het lijkt onschuldig, maar je kunt er blind van worden, je benen verliezen. Al je vaten slibben dicht en het tast op de lange duur je nieren aan. Dat geldt overigens niet voor iedereen had die iemand gezegd. Ze ging er maar van uit, dat dit laatste op haar van toepassing was.
Ze zuchtte en ging rechtop zitten. Ze zette de transistor aan en liet zich weer in het kussen zakken. De klok boven de eettafel wees half acht aan. Ze was gewekt door de telefoon, die ze met de ogen nog dicht had opgenomen. Met de slaap nog in haar stem had ze zich wakker gemeld. Het nieuws maakte melding van wateroverlast in sommige delen van het land. Het had trouwens de hele zomer al veel geregend. Dat kwam door het broeikaseffect, wist ze. Buien bleven langer hangen boven een bepaalde plek omdat de wind te lui was de wolken op te drijven. Het regenwater plensde loodrecht omlaag, met een intensiteit alsof er een reusachtige emmer werd leeggesmeten. Kelders en tunnels kolkten vol water. Een overlast, die veel schade en ergernis veroorzaakte. Voor haar was het niet echt nieuw. Vanuit haar jeugd herinnerde ze zich straten die blank stonden als gevolg van een wolkbreuk.
Terwijl ze het laken terugsloeg luisterde ze naar het nieuws dat uit de transistor tot haar kwam. Eigenlijk maar met een half oor. Ze was meer geïnteresseerd in het weerbericht dat er achter zat. Toen het eenmaal de luidspreker verliet, stelde ze vast, dat je er weer alle kanten mee uitkon. 'Zonnige perioden met kans op een bui'. Hetzelfde als gisteren en de voorgaande dagen. Zo kan ik ook het weer voorspellen, dacht ze. Meteorologie was een wetenschap, waar je kennelijk niet veel voor hoefde te leren.Haar vader zaliger keek iedere morgen geconcentreerd naar de hemel, stak zijn wijsvinger in zijn mond , priemde die in de lucht en zei: 'we houden het droog vandaag. De wind zit in het noordoosten'. Zijn dagvoorspelling klopte in negenennegentig van de honderd gevallen. Ze draaide de transistor naar radio vier. Ritmische vioolmuziek. Leek op Vivaldi, maar kon net zo goed van een tijdgenoot zijn. Ze zwaaide haar benen uit het bed en plantte haar voeten voorzichtig op de vloer, totdat ze deze voelde. Ging staan en greep naar de rollator, de vierwielige loopfiets, die naast haar bed geparkeerd stond.
Haar kamer was verdeeld in eilanden. Het bed, de tafel, het aanrecht, klein en praktisch en de toilet- en doucheruimte. Gedurende de dag verplaatste ze zich met regelmaat van het ene eiland naar het andere.
Nadat ze zich had gewassen - zittend op een klapstoeltje onder de douche - kleedde ze zich en schuifelde met haar loopfiets naar het keukeneiland. Ze deed gemalen koffie in het filter van het koffieapparaat, vulde het reservoir met water en schakelde de stroom in. Vervolgens rollatorde ze naar de tafel, het eiland waar ze het grootste deel van de dag doorbracht, als ze tenminste geen therapie had of aan andere activiteiten deelnam. Ze genoot van de koffiegeur die haar achtervolgde. De geur van koffie overtrof de smaak.
Tussen het keukenblok en de tafel stond een boekenkast, met op de bovenste plank een televisietoestel en een schemerlamp. Ze liep voorzichtig naar het raam, trok aan het gordijnkoord waardoor er zicht naar buiten kwam. Het zonlicht dat als een gretig vuur de kamer vulde weerde ze, door het zonnescherm iets te laten zakken. Zover, dat ze er nog onder door kon kijken. 'Zo,' sprak ze in zichzelf, 'laat nou het ontbijt maar komen'. Dat was een privilege, dat ze voor had op de andere bewoners. Alleen voor de warme maaltijd moest ze naar de eetzaal op de begane grond. Bewegen is goed voor u, zeiden de artsen.
Er klonk een bescheiden klopje op de deur, die al open zwaaide voordat ze 'binnen' had geroepen. Het was de verpleeghulp, die het wagentje met haar ontbijt erop, naar binnen trok. Ze wisselden een 'goeiemorgen' uit. Het meisje, ze heette Els, informeerde of ze goed geslapen had en zette ondertussen de spullen op tafel. ze haalde de koffiekan uit het apparaat en schonk een kopje vol, deed daar twee zoetjes in en zei: 'eet u smakelijk'. Daarna liep ze traag naar de deur. Het wagentje zigzagde achter haar aan, alsof ze er door werd voortgedreven.
Toen het meisje uit het zicht was verdwenen, nam ze het voorgeschreven aantal pillen in, spoelde die naar binnen met een slok koffie en begon aan haar ontbijt. Twee sneetjes bruinbrood. Een met kaas en een met jam, plus een hardgekookt ei, warm gehouden onder een roodfluwelen mutsje met strik. Terwijl ze at, keek ze naar buiten. De kamer lag op de tweede verdieping. Ze had een goed uitzicht op het kruispunt en de weg die het park doorsneed naar de erachter gelegen woonwijk. Nog verder weg, boomgaarden en landerijen tot aan de bossen die tot diep in Duitsland doorwoekerden. Omstreeks half tien meldde ze zich bij de fisiotherapeut, die haar inspannende oefeningen liet doen om de teloorgang van haar benen tot staan te brengen.
Tegen tienen ging ze naar de grote huiskamer om wat uit te blazen met een kop koffie. Het geroezemoes van de stemmen drong nauwelijks tot haar door. Wel het slaapverwekkende effekt ervan.
Een vreemd geluid brengt haar aan de oppervlakte. Ze kan het eerst niet thuisbrengen. Dan realiseert ze zich, dat ze in bed ligt. Ze ziet niets het is nacht. Het is een raspend geluid. Geen gesnurk, daar is ze aan gewend. Plotseling zit ze rechtop. Haar vingers zoeken het bedlampje. Ze knipt het aan. Terwijl licht de kamer vult, voelt ze het bonzen van haar hart in haar keel, als bij het ontwaken uit een akelige droom. Met een ruk draait ze zich naar rechts. Het is Wim. Hij heeft het dekbed teruggeslagen. Zijn borst gaat pompend op en neer. Er druppelt zweet langs zijn slapen. In een reflex legt ze een hand op zijn voorhoofd. Hij stamelt": 'pijn, geen lucht'. De paniek slaat toe. Toch is ze nog in staat de hoorn van het toestel op het nachtkastje te pakken en de juiste keuzetoets in te drukken. Vanachter de slaapkamerdeur klinkt het klaaglijk janken van de hond. De geur van sigarenrook dringt in haar neus.
Het geroezemoes van stemmen was er weer. Gelijk met een diepe zucht opende ze haar ogen. Enigszins verward keek ze rond. De sigarenrook behoorde bij de grote bolknak, die op zijn beurt onafscheidelijk vastgeklemd zat tussen de getuite lippen van Meneer Snijders. Hij keek haar onderzoekend aan, haalde de bolknak uit zijn mond en vroeg: 'alles in orde hoop ik'. Zijn stem klonk luid en bars. Hij had een leven lang als machinist doorgebracht op de grote vaart. Door al dat lawaai in de machinekamer was hij hardhorend geworden. 'O jawel,' antwoordde ze, 'ik rust even uit van de fisiotherapie. Maar gaat u toch zitten'. Ze gebaarde naar een stoel. Hij draaide een halve pirouette, greep op het juiste moment de zitting van de stoel en plofte met een luide zucht neer. Hij zei, terwijl hij de sigaar voorzichtig in de asbak legde: 'tsjonge, het lijkt wel of die duizeligheid met de dag erger wordt. Het lijkt soms wel of ik weer op mijn ouwe schip zit. Daar moest je je in een storm ook aan alles en nog wat vastgrijpen om niet van de sokken te gaan.' Ze glimlachte. 'Maar we zijn hier niet op een schip meneer Snijders'. 'Gelukkig niet', baste hij, 'met al die ouwe knakkers en hun kwaaltjes zouden we gauw op de klippen lopen'. Hij trok aan het vochtige eind van zijn sigaar en blies een rookgordijn. 'Volgens mij komt dat van die verdomde suikerpillen. Sinds ik die moet gebruiken heb ik van twee dingen last mevrouw de Wit.' Hij maakte een onbestemd gebaar met zijn sigaar, waardoor er as neerdwarrelde op zijn broek. 'Die verrekte duizeligheid en, hoe zal ik dat nou netjes zeggen'. Hij keek haar vragend aan. 'U bedoelt diarree? ' 'Verdomd, u zegt het. Inderdaad, diarree, en op de meest ongelegen momenten. Heeft u daar geen last van. U gebruikt toch ook van die pillen'. Ze knikte. 'Daar heb ik soms ook last van, maar daar moet je mee leren leven zeggen ze'. Ze sprak luid, om te voorkomen, dat ze alles moest herhalen.
Hij draaide zich vertrouwelijk naar haar toe en zei samenzweerderig: 'aan boord noemden ze dat de racekak'. Hij stond op. 'Zal ik nog een kop koffie voor u halen? Ze glimlachte weer en knikte. Toen hij terugkwam, met een voetbad in de schoteltjes, begon hij te verhalen over zijn blindedarmoperatie in een ziekenhuis in Soerabaja. In volle zee Van boord gehaald met een helikopter, nadat de eerste stuurman, na raadpleging van de papieren dokter, had geconcludeerd, dat het wel eens een blindedarmontsteking zou kunnen wezen. Maar het kon net zo goed een dubbele breuk zijn, had hij er peinzend aan toegevoegd.
Omdat ze het verhaal al vele malen had gehoord, kon ze er haar gedachten niet bijhouden. Ze dreef langzaam weg van zijn stemgeluid naar de stilte van een dutje. In de gang van het ziekenhuis hangt de geur van koffie, vermengd met een antiseptisch middel dat ze niet kan thuisbrengen. De onrust in haar lichaam wordt met de minuut groter. Iedere keer als er een deur opengaat en er verschijnt een heer of dame in witte jas, schrikt ze. Haar dochter Astrid, die ze heeft gealarmeerd, haalt koffie uit een automaar. Ze herkent de smaak nauwelijks. De vrouwelijke arts, die hen tenslotte ophaalt, ziet er vermoeid uit. Ze heeft een slechtberichtuitdrukking op haar gezicht. 'het spijt me,' zegt ze, 'we hebben van alles geprobeerd...., maar het heeft helaas niet mogen baten. Er is nauwelijks sprake van enige activiteit.' Op het moment, dat ze weer binnen zijn stembereik kwam, kreupelde hij, met de hechtingen nog in zijn buik, de valreep op naar zijn schip, dat daar een dag tevoren was afgemeerd. De eerste stuurman had hem verwelkomd en gezegd, dat hij er bijliep alsof ze zijn navel aan zijn kont hadden vastgenaaid. Ondanks de nare en benauwende herinnering die zijn verhaal doorkruiste, moest ze even lachen. 'Ik denk', zei ze, 'dat u over al die jaren op zee wel een boek zou kunnen schrijven'. Hij knikte en wilde iets zeggen, maar kwam tijdig tot de ontdekking, dat de sigaar nog tussen zijn lippen geklemd zat.
Terug op haar kamer, na het middageten, nam ze de stoel die het dichtst bij het raam stond. Het was een gemakkelijke stoel, met een rugleuning die ze naar achteren kon verstellen, zodat je er een middagdutje in kon doorbrengen. De verrekijker, in het lederen foedraal, lag binnen handbereik. Die zou ze, zoals gewoonlijk, tegen tweeën nodig hebben. Ze verstelde de rugleuning en liet zich achterover zakken. Even tijd voor een hazenslaapje. Eenmaal daaruit ontwaakt, keek ze snel naar de wandklok. Tien voor twee. Ze nam de verrekijker uit het foedraal, plaatste hem voor haar ogen en richtte de lenzen in de richting van de weg door het park. Nog niets te zien. Wat ze wel zag, was mijnheer Snijders, die de weg overstak en volgens afspraak, de overhangende takken langs het pad naar de vijver begon te verwijderen. Zijn hoofd verdween af en toe in de rook van zijn onafscheidelijke sigaar. Nu maar hopen, dacht ze, dat hij niet overvallen zou worden door zijn eerder geuite darmklachten. Ze bewoog de kijker langzaam naar links, naar het voetpad langs de rijweg. Vanuit de woonwijk achter het park zag ze hem aankomen, met zijn hond. Het was een man van de klok stelde ze vast. En hij had er zoals gewoonlijk, flink de pas in. Ze werd afgeleid door een gerucht in de kamer en legde snel de kijker in haar schoot, alsof ze zich betrapt voelde.
'Zozo mam, zit je de omgeving te bespioneren?'
Het was Astrid, haar dochter. Ze zei: 'god kind, je maakt me aan het schrikken'.
Astrid kuste haar, keek naar buiten en zei plagerig: 'aha, ik zie het al, je zit meneer Snijders te begluren. Ben ik getuige van een late verliefdheid?'
'Maar nee kind, wat denk je wel. Ik keek zo maar wat rond door het park. Trouwens, ik had je helemaal niet verwacht, vanmiddag.
Astrid trok een stoel bij en zette haar tas op de grond. 'Ik was toevallig in de buurt en dacht dat je het wel gezellig zou vinden als ik een kop koffie bij je kwam drinken''.
Haar moeder stond op. 'Ik ga meteen koffie zetten'. En toen Astrid zei, dat zij dat wel wilde doen, weerde ze dat af met: 'neenee, dat is mijn werk.'
Terwijl haar moeder naar de keuken rollatorde, pakte Astrid de verrekijker en kreeg de man met de hond in het vizier die over het pad langs de vijver liep. Dat is het dus, dacht ze na enige tijd en liet de kijker weer zakken. Ze hoorde het gepruttel van het koffieapparaat en draaide zich om naar haar moeder. Ze zei: 'sorry Mam, ik geloof, dat ik je geheim ontdekt heb. Terwijl de koffiegeur zich door de kamer verspreidde, keken ze elkaar een ogenblik zwijgend aan. Ieder met zijn eigen gedachten.
Nadat Astrid was vertrokken, nam ze tegen drie uur de lift omlaag voor het bijwonen van de wekelijkse koorrepetitie. In de recreatiezaal op de begane grond heerste al een koortsachtige stemming. De oude mevrouw Mol, wat opgehoogd met een kussen in haar rolstoel, was reeds bezig haar stramme vingers los te spelen met loopjes over de witte en zwarte toetsen van de bejaarde Bechstein. Op de achterste rij rechts, ontwaarde ze meneer Snijders. Hij was de secretaris van het koor en verantwoordelijk voor het in goede staat blijven van de partituren. Op de drie rijen stoelen had hij de benodigde partituren voor die middag reeds neergelegd. De zangers rolden, sloften of rollatorden het zaaltje binnen en zochten hun plaatsen op. Het wachten was op de dirigent, een gepensioneerde hoofdonderwijzer van een basisschool die buiten het centrum woonde. Hij was streng en veeleisend. De stemmen had hij zorgvuldig geselekteerd, met als gevolg, dat het koor slechts tweeentwintig leden telde. Liever een klein koor met goede stemmen, had hij gezegd, dan een grote groep schreeuwende kraaien. Het resultaat mocht er dan ook best wezen. Dat bleek even later, toen hij gearriveerd was en met een venijnige tik op de lessenaar de aandacht vroeg voor het eerste nummer. Het gemompelde rumoer viel stil en de oude gezichten draaiden zich gehoorzaam in zijn richting. Een uit mensen samengesteld orgel, dat lucht aanzoog, om bij de eerste beweging van het dirigeerstokje, de stembanden te toucheren. Aan te strijken op de juiste toonhoogte, die Schuberts 'Standchen' vereiste. Een merkwaardige transformatie vond plaats. De door ouderdom getekenden bleken, zij het hier en daar met een te sterk vibrato, over nog verrassend goede stemmen te beschikken. De leeftijd viel weg, om plaats te maken voor de tijdloosheid van een compositie, die daags tevoren op muziek gezet had kunnen zijn. Er werd slechts één keer afgetikt, toen de sopranen als het ware naar een hogere noot toegleden. Een hoorbaar aanloopje, dat door de dirigent niet werd getolereerd.
Door de hoge ramen drong plotseling zonlicht binnen, vrijkomend uit brekende wolken en reflekterend in ogen, die de tekenen van de tijd uitstraalden. Ze zongen en waren weer even jong; voor een ogenblik vrij van het lichamelijk verval. Een onomkeerbaar proces, dat even leek stil te staan.
Na de avondboterham, die ze in tegenstelling tot het ontbijt, in de gemeenschappelijke eetzaal op de begane grond had gebruikt, keerde ze omstreeks half zeven terug op haar kamer. De lucht was vrijwel wolkloos en de zon, die langzaam daalde in het westen, wierp lange schaduwen naar het oosten. De transistor, afgestemd op de klassieke zender, bracht atonale muziek ten gehore. Daar was ze geen liefhebber van. Die maatloze kakafonie van niet bij elkaar passende tonen, daar moest je als musicus welhaast gestoord van raken, dacht ze. Maar om dat ding uit te zetten zou ze zich moeten verplaatsen naar een ander eiland en daar had ze nu even geen zin in. Een beetje spannend begon het wel te worden. Ze was benieuwd, hoe Astrid het er van af zou brengen. Maar zover was het nog niet.
Er werd stevig op de deur geklopt. Daar schrok ze even van, maar ze herstelde zich direct en riep: 'ja, kom maar binnen'. Het was meneer Snijders. Ze had hem deelgenoot gemaakt, door hem te vragen een paar overhangende takken langs het pad naar de vijver weg te halen. Als gevolg daarvan had hij zichzelf uitgenodigd. 'Ik ben toch niet te vroeg?' 'Maar nee, ik heb de koffie klaar'. Ze maakte een gebaar naar het keukeneiland. 'Als u zo goed wilt zijn. De kopjes staan op het aanrecht'. Terwijl hij deze begon te vullen wierp bij terloops een onderzoekende blik naar de transistor. 'Ik weet het niet zeker mevrouw de Wit, maar volgens mij is er een trafo ongesteld geraakt in uw radio'. Ze glimlachte. 'Dat is hedendaagse symfonische muziek. Die mag u de nek omdraaien, tenzij u het mooi vindt'. Hij kwam met de kopjes naar de tafel. 'U weet uw gasten wel bezig te houden hè,' grinnikte hij, maar deed even later braaf wat hem was gevraagd. Nadat hij nog een ogenblik had rondgekeken zette hij zich aan tafel. 'U zit er gezellig bij mevrouw de Wit'. Ze keek op van het fotoalbum dat opengeslagen voor haar lag. 'Dat kan wel zijn meneer Snijders, maar het blijft surrogaat'. Hij knikte. 'Dat is waar, maar weet u, ik heb het grootste deel van mijn leven op een schip doorgebracht. Mijn hut was eigenlijk mijn thuis. Een aantal vierkante meters privacy op een onmetelijke watervlakte. Als ik drie weken werkelijk thuis was, we hadden een mooi huis in Bergen aan de Maas, verlangde ik toch weer naar dat aantal vierkante meters. Mijn vrouw leefde voor de kinderen en ik zorgde ervoor, dat het hen in materiele zin aan niets ontbrak'. Hij wees op een foto van een jonge vrouw die lachend in de lens keek. 'Is dat uw dochter?' 'Nee meneer Snijders, u gelooft het niet, maar dat ben ik. Kijkt u maar eens goed naar die tuttenjurk. Dat soort droegen we eind veertiger jaren'. Hij nam een slok van zijn koffie en zei: 'u hebt gelijk, maar ik keek meer naar dat leuke koppie'. De gelijkenis is overigens treffend hoor.' Ze keek naar de klok en vervolgens naar buiten. Hij volgde haar blik. Nog voor ze de verrekijker kon pakken stond hij plotseling op en vroeg gehaast: 'mag ik eens kijken?' Voordat ze iets kon zeggen had hij de kijker al uit het foedraal genomen en was langs haar naar het raam gelopen. Hij richtte de kijker op het kruispunt. Het beeld was wazig. Hij stelde de lenzen scherp en kreeg Astrid in beeld. Tegelijkertijd registreerden zijn trommelvliezen de klanken van een in aantocht zijnde harmonie. Nog onzichtbaar voor het oog. Ze vroeg ongeduldig: 'wat ziet u meneer Snijders?' 'Uw dochter steekt net de straat over naar het park'. Uiterst rechts kwam nu ook de harmonie in zicht en marcheerde het kruispunt op, gevolgd door de wagen voor het oud papier, dat ten gunste van diezelfde harmonie bij de oud papierboer in klinkende munt zou worden omgezet. Het lage zonlicht schitterde speels op het koper, waarin menselijke adem vibreerde tot klank. De voeten van de muzikanten hielden gelijke tred met de ritmische slagen van de grote trom. Met een snelle beweging liet hij de kijker zakken. 'Daar komt ie,' riep hij boven de muziek uit en draaide zich eensklaps snel om. Ze strekte haar arm al uit om de kijker van hem over te nemen. Hij maakte een onverstaanbaar geluid, terwijl hij zijn vrije hand tegen zijn buik drukte. Ze vroeg verschrikt: 'wat is er meneer Snijders, voelt u zich niet goed?' 'Neemt u mij niet kwalijk mevrouw de Wit, maar ik heb weer last van zo,n ongelegen moment.' Met een snelheid die haar verbaasde verliet hij de kamer. 'Verdorie,' mopperde ze, 'heeft hij mijn verrekijker ook nog meegenomen.' Ze tuurde naar buiten maar miste de scherpte.
Terwijl meneer Snijders zich naar zijn kamer spoedde, een verdieping lager, - het 'ongelegen moment' was een leugentje om bestwil geweest -, begaf Astrid zich in de richting van het park. Zonder het te beseffen bewoog ze op de maat van de muziek. Vanuit de tegenovergestelde richting naderde de man met de hond. Bij het pad naar de vijver bleef ze wachten en keek ondertussen naar de harmonie die aan haar voorbijtrok. Het was altijd weer verbazend, dacht ze, om te zien, hoe die mannen en vrouwen met het instrument aan de mond, zo keurig afstand hielden. Noten lezen, ademen en blazen, de juiste toetsen indrukken en marcheren, zonder de ander in de rug te lopen. Ze schrok op door het onverwacht bewegen van haar tas. Het was de hond die behoorde bij de man die ze iets wilde vragen. Ze nam hem vluchtig op, terwijl de hond nieuwsgierig aan haar tas bleef snuffelen. Bepaald vriendelijk zag hij er niet uit. Er viel zelfs irritatie van zijn gezicht te lezen. Opvallend was de witte vlek, die over de iris van het linker oog lag. Hij maande de hond tot activiteit door enige malen achtereen nogal luid, als moest hij de wegebbende marsmuziek overtreffen, 'vooraan Nora, vooraan', te roepen. Daarna nog eens: 'zoek het vooraan Nora, zoek het vooraan'. Toen de hond onwillig bleef, begon hij met het witte herkenningsstokje dat hij in zijn rechterhand hield, prikkende bewegingen naar voren te maken teneinde daarmee een onverwacht obstakel te kunnen lokaliseren. Met zijn linker hield hij de beugel stevig vast. In verwarring gebracht deed ze een stap opzij, maar de hond volgde snel en bleef verwoed aan de tas snuffelen. Tot grote ergernis van de man die nu werkelijk kwaad begon te worden. 'Is daar iemand verdomme'. Ze dacht met schrik aan de hondenversnapering in de plastic tas en zei snel: 'neemt u mij niet kwalijk, maar mag ik u iets vragen?' Ze wachtte zijn antwoord niet af, maar vervolgde haastig, een doelloos gebaar makend in de richting van het verzorgingstehuis: 'mijn moeder woont daar in een appartement. Ze ziet u elke dag lopen met u hond. Mijn vader..... Hij onderbrak haar. 'Mevrouw, u brengt mijn hond uit zijn concentratie'. Hij trok het dier met een ruk naar achteren. Ze zag nu ook het plaatje van kunststof dat aan zijn tuig bevestigd was. 'Deze hond niet aaien. Hij moet werken' stond erop. 'Het is altijd hetzelfde liedje. U kunt toch wel lezen hoop ik', mopperde de man. En met stemverheffing: 'vooruit Nora, zoek het vooraan'. 'Ach stik vent' dacht ze, draaide zich van hem weg en liep met nijdige passen in de richting van het kruispunt. Geërgerd haalde ze de hondenversnapering uit de tas en wierp die tussen de struiken.
Met een gezicht dat nog op onweer stond, liep Astrid de hal van het verzorgingstehuis binnen. Achter haar loste het kopergeschetter van de harmonie langzaam op in de woonwijk aan het einde van het park. Ze zou haar moeder wel eens vertellen wat voor een ongelikte beer die vent met die hond was. Met die gedachte stapte ze op de lift toe. De enige passagier die er uit stapte herkende ze direct. Het was meneer Snijders. Met enige verbazing keek ze naar de verrekijker die aan een leren riempje om zijn nek bungelde. Kennelijk waren er meer bejaarden met het 'verrekijken' als hobby. Hij keek haar vorzend aan. 'Je ziet er uit alsof je zojuist een fikse draai om je oren hebt gehad'. 'Nou, om u de waarheid te zeggen, zo voel ik me ook'. Hij loodste haar mee naar de bezoekersbank bij de receptie. Daar vertelde ze wat haar was overkomen. 'Jaja', baste hij, 'datzelfde heb ik vanmiddag ook over me heengekregen toen ik op verzoek van je moeder wat overhangende takken langs het pad naar de vijver heb weggehaald. Een nogal ongemanierd persoon die blindganger'. Ze moest zowaar even glimlachen. 'Luister''. Hij legde een hand op haar schouder. 'Ik denk, dat je je moeder beter kunt vertellen, dat het gegaan is zoals ze zich had voorgesteld. We moeten haar de illusie laten begrijp je'. 'Maar volgens mij heeft ze alles goed kunnen zien. Ik bedoel, met die verrekijker'. Hij lachte samenzweerderig en tikte op zijn borst. 'Die heb ik net op tijd ontvreemd. Vanuit mijn kamer heb ik alles goed kunnen zien. Toen je die kluif weggooide, liep je net achter de struiken. Nee', herhaalde hij, 'we moeten je moeder de illusie laten'.
De invallende schemer werd buiten gehouden door het gelige licht van een tweetal wandlampen, verborgen in cremekleurige kunststof kappen. Het gaf een duidelijker zicht op de tafel waaraan ze zaten, ieder aan een vrije kant. Het licht fonkelde in de met rode Bordeaux gevulde wijnglazen. Meneer Snijders hief zijn glas en riep luid, alsof niet hijzelf maar de anderen hardhorend waren: 'proost. Op de goede afloop zullen we maar zeggen'. De anderen hieven eveneens het glas. Astrid trok het fotoalbum naar zich toe en begon er in te bladeren. Het verleden ritselde tussen haar vingers door. 'Ach, kijk hier', riep ze eensklaps uit, 'die heb ik nog genomen toen we met vakantie waren in Egmond aan Zee. Jeetje, dat is toch al wat jaartjes geleden zeg. Ik wist niet, dat u die nog had'. 'Dan weet je het nu,' zei haar moeder. En haar dochter kennende voegde ze er aan toe: 'en je laat hem maar mooi in het album zitten'.
Meneer Snijders keek verrast naar de zwart-wit foto, ter grootte van een ansichtkaart. Tegen een achtergrond van wazige dennen stond een manspersoon van naar schatting middelbare leeftijd. Met een onbestemde uitdrukking in zijn ogen keek hij in de richting van de lens. Hij lachte, kennelijk op verzoek, want het had meer weg van een grimas. Aan zijn linkervoet zat een donkerharige labrador, de kop waakzaam geheven, volledig ingetuigd en verbonden aan de beugel die de man in zijn linkerhand omklemd hield. Enigszins in verwarring gebracht keek meneer Snijders van de een naar de ander. 'Wie is dat?' vroeg hij tenslotte. Het was Astrids moeder die antwoordde. 'Dat was mijn man meneer Snijders, met zijn geleidehond Casper. Heb ik u dat al eens niet eerder verteld?' Hij wreef met zijn hand over zijn voorhoofd en langs zijn ogen, alsof hij de mist in zijn geheugen wilde opheffen. 'Ik heb het kennelijk niet meegekregen,' zei hij, de foto nog eens bekijkend, 'maar, hoe zal ik dat nou precies zeggen'. Hij keek Astrids moeder vragend aan. 'Ik denk, dat u het verband nu beter begrijpt', zei ze. 'Verdomd u zegt het', grinnikte hij en hief opnieuw zijn glas.
***
terug naar de beginpagina van podium
terug naar de beginpagina van de website