De taalpurist.


door Martin Doorn

‘Alsjeblieft,’ zei Norod en hij overhandigde een cassette aan Shira, zijn secretaresse. ‘Het is het proces-verbaal van die zelfmoord in de Thamesstreet. Het was een eenvoudige zaak. Die man heeft zich verhangen en er is een afscheidsbrief.’
Hij legde de cassette in haar hand, aaide even haar blindengeleidehond en liep terug naar zijn eigen bureau. Shira zei dat ze het proces-verbaal over een minuut of tien zou uittypen; dan kon het vanmiddag nog naar commissaris McGregor.
Het was een routineklusje geweest. Zelfmoord door ophanging van een drieënveertigjarige man. Er was bovendien een afscheidsbriefje van de man waarin hij schreef dat hij niet langer kon leven met de ontkenning van zijn schrijverstalent. Norod hoefde er verder niet over na te denken en nam een dossier van de stapel. Er lagen nog wat diefstalletjes en inbraken te wachten om onderzocht te worden. Terwijl Shira, met koptelefoon op, de processen-verbaal in de computer zette, bladerde Norod door de dossiers. Een rustige stille ochtend op kantoor.

Het tikken op de computer hield op. Shira leunde achterover in haar stoel. Ze las haar tikwerk met de brailleleesregel terug, liet even haar hoofd voorover in haar handen rusten, leunde weer achterover en las opnieuw. Ze zette haar koptelefoon af en zei: ‘Meneer Norod, heeft u de afscheidsbrief goed voorgelezen?’
Norod keek op uit zijn dossiers en zei een beetje geprikkeld: ‘Ja natuurlijk, woord voor woord.’
‘Zou u het mij nog eens willen voorlezen?’ Vroeg Shira.
‘Waarom, vertrouw je me niet?’ Vroeg Norod weer, duidelijk geïrriteerd. ‘Je moet gewoon intikken wat ik op de cassette heb ingesproken,’ voegde hij er nog aan toe.
Shira schoof met een ruk haar stoel achteruit en zei op resolute toon: ‘En toch klopt er hier iets niet. Ik ken deze Luc Martins. Hij is schrijver, geen bekende, maar ik heb wel twee boeken van hem gelezen. Ze waren niet geweldig, maar het taalgebruik was wel perfect. Er stonden geen taalfouten in en ook geen verkeerde zinnen. In de afscheidsbrief staat een fout die deze schrijver nooit zou maken.’
Hier zweeg Shira en Norod keek haar even aan. Toen pakte hij het dossier van Luc Martins en viste er een kopie van de afscheidsbrief uit. Hij las hardop:

Lieve Lisa,
Ik weet dat het je veel verdriet zal doen, maar ik kan het leven niet langer aan. Mijn schrijverscarrière wil maar niet goed van de grond komen. De erkenning blijft uit en nu ons tweede kind aanstaande is kan ik de verantwoordelijkheid niet meer aan. Ik hoop dat je bij een ander geluk en een betere toekomst voor onze kinderen zult vinden. Ik dank je voor de liefde die ik van je heb gehad.
Luc Martins.

Nadat Norod de brief had voorgelezen, keek hij Shira weer aan.
‘Zo stond het ook op de cassette,’ zei ze na een korte stilte. ‘Heeft u de fout ook ontdekt?’
Norod ontkende dit. Hij had in de brief geen fouten kunnen ontdekken.
‘Kijkt u eens goed naar de laatste zin, meneer Norod,’ zei Shira weer.
Norod las de zin opnieuw, maar zag de fout niet.
‘In de laatste zin staat: "Ik dank je voor de liefde die ik van je heb gehad",’ zei Shira. ‘Dat moet zijn: "Ik dank je voor de liefde die ik van je heb gekregen". Het voltooid deelwoord van krijgen is gekregen en niet gehad.’
Norod moest haar gelijk geven, maar vond het wel overdreven hier op te letten. Shira bleef bij haar bewering dat Luc Martins de afscheidsbrief met een dergelijke fout niet geschreven kon hebben. Hij was een echte taalpurist. Norod dacht nog even na en gaf Shira toen ten antwoord dat hij het te vaag vond en het bovendien een duidelijke zelfmoordzaak was. Hij zou het dossier sluiten en de zaak als afgedaan beschouwen. Shira deed er verder het zwijgen toe.

Het was al achter in de middag, toen Norod bij de commissaris werd geroepen. Deze zat met een zorgelijke blik op zijn gezicht achter zijn bureau.
‘Norod,’ begon hij, ‘ik ben het met je eens. Dit is een gewone zelfmoord, maar Shira, hoewel geen politievrouw, maar een secretaresse, heeft mij opmerkzaam gemaakt op een fout in de afscheidsbrief. Ik vind het eigenlijk niet relevant, maar als Shira gelijk mocht hebben en het komt later uit dan slaan wij een flater. Ga nog maar eens kijken bij de weduwe.’
Wat verontwaardigd sputterde Norod nog tegen:
‘Gaan we nu al af op het oordeel van een tikjuffrouw?’
De baas maakte een wat moedeloos gebaar en zei dat hij geen risico kon lopen. Toen Norod zijn kamer weer binnenstapte, wierp hij Shira een vernietigende blik toe, terwijl hij wist dat ze dat toch niet zag. Toch heerste er vanaf dat moment een gespannen stilte die ze beiden wel degelijk merkten. Nog steeds met de pest in zijn lijf toog Norod de volgende dag naar het huis van de weduwe van Luc Martins. Het was al meer dan vijf weken geleden dat hij mevrouw Martins gezien had en inmiddels was haar dikke buik veranderd in een pasgeboren kindje. Evenals bij het eerste bezoek vond Norod de woning aantrekkelijk. Het was een al wat oudere woning, een tussenwoning in een rustige straat. Er zaten nog balken plafonds in en veel ramen hadden glas in lood. Norod werd door Lisa vriendelijk ontvangen en vol trots liet ze haar baby zien. Voor Norod zagen baby’s er allemaal hetzelfde uit. Veelal te mollige, zuurruikende poepfabrieken. Welke kleur je er van boven ook instopte, het kwam er enkele uren later aan de onderkant, stinkend en wel, bruin uit. Deze baby had als kleine bijzonderheid dat het pluizig rood haar had. Op de vraag wat Norod kwam doen, had hij eigenlijk geen helder antwoord. Hij stamelde maar wat over nog enkele formaliteiten. Hij wist immers al dat Lisa op het tijdstip van het overlijden van haar man in Basildon, een plaatsje ten Oosten van Londen, was. Bij haar moeder. Ze kon dit zelfs aantonen door middel van een aankoopbon van een speelgoedkonijntje dat ze op dat moment in Basildon had gekocht. De grote haak waaraan Luc Martins zich had opgehangen was inmiddels uit de balk in de woonkamer geschroefd. Er was nog een klein gaatje te zien. Voor de vorm vroeg Norod nogmaals aan Lisa of zij geen signalen had gekregen dat haar man zelfmoord zou plegen. Met een bedroefd gezicht schudde ze van nee. Na een kwartiertje nam Norod afscheid, aaide nog even de hond die aan zijn voeten was gaan liggen en verliet het huis. Hij moest wel naar Basildon om bij de winkelier na te gaan of Lisa daar inderdaad op de bewuste dag het speelgoedkonijntje gekocht had.
Alvorens hij op weg ging, besloot hij nog even binnen te wippen bij de buren. Een wat oudere mevrouw nodigde hem binnen. Enigszins teleurgesteld constateerde Norod dat deze woning radicaal gerenoveerd was. Er was niets overgebleven van de charme van dit oude huis. De buurvrouw was erg geschrokken van de zelfmoord van haar buurman.
‘Het was een vriendelijke, aardige man die geen mens kwaad deed en lief was voor zijn dochtertje van vier. Ik paste ook wel eens op haar. Het laatste jaar ging ze naar de crèche. Luc bracht haar ’s morgens en haalde haar ’s middags weer op. Lisa werkt heel de dag en komt pas tegen zessen thuis. Behalve de laatste twee maanden natuurlijk; ze had zwangerschapsverlof.’
De buurvrouw keek Norod even met wat betraande ogen aan en ging toen verder:
‘wat verschrikkelijk voor zo’n vrouwtje. Ze zit nu zonder man, met een klein kindje en een baby.’ Ze zuchtte eens diep.
Zwijgend zaten ze even in de stille kamer. Zwak hoorde Norod een telefoon. Het was de telefoon aan de andere kant van de muur, bij Lisa Martins. Nadat de telefoon voor de tweede keer was overgegaan, klonk het luide geblaf van de hond. De buurvrouw glimlachte even.
‘Ach, zei ze, dat is het enige lawaai dat ik van de Martins te verduren heb. De hond slaat aan als de telefoon gaat, maar dat vind ik niet zo erg.’
Norod vroeg of de buurvrouw wel eens bezoekers bij de Martins had gezien. De buurvrouw antwoordde dat er niet veel bezoek kwam. Alleen de moeder van Lisa en in de laatste periode van haar zwangerschap haalde haar baas haar ’s morgens op om naar het werk te gaan. ‘Ze werkt bij Harrison, een ijzerwarenhandel,’ ging de buurvrouw verder. Norod schreef de naam op en besloot ook Harrison met een bezoekje te vereren. Hij verliet het huis van de buurvrouw weer en ging op weg naar Basildon.
De winkelier van de speelgoedzaak kon zich mevrouw Martins nog wel herinneren. Ze had voor de aanschaf van het speelgoedkonijn nog naar haar man gebeld om te vragen of het goed was. Haar man bleek niet thuis en ze was later teruggekomen, had nogmaals tevergeefs gebeld en toen toch maar besloten het speelgoedkonijntje te kopen. Norod had eigenlijk niet anders verwacht. Het alibi van Lisa Martins was waterdicht. ‘Die verdomde Shira met haar taalpurisme had hem veel overbodig werk bezorgd,” dacht hij nijdig. Toch moest hij voor de volledigheid nog langs ijzerhandel Harrison.
Bij de eerste aanblik van meneer Harrison ging er een tinteling door hem heen. Het leek of hij de man eerder gezien had. Een wat bleek gezicht, maar vooral het pluizige rode haar herkende hij. Het was hetzelfde haar als van de baby van mevrouw Martins. Harrison ontkende niet dat hij op de dag van de zelfmoord mevrouw Martins had opgehaald. Zelfs vertelde hij dat hij voor ze naar de zaak waren vertrokken, nog een kop koffie hadden gedronken met Luc Martins. Dat de man de waarheid vertelde, voelde Norod, door zijn lange ervaring, wel aan. Het pluizige rode haar liet hem echter niet los.
Voor de tweede keer die dag belde hij aan bij mevrouw Martins. Opnieuw liet ze hem vriendelijk binnen. Wat bot vroeg Norod of het kindje in de wieg Harrison als vader had. Tot zijn verbazing gaf Lisa dit onmiddellijk toe.
‘U weet niet hoe het is getrouwd te zijn met een depressieve schrijver die zich miskend voelt’, verklaarde ze met een wat afwezige blik in haar ogen.
‘Wist uw man van de verhouding met uw baas?’ Vroeg Norod weer.
‘Nee, hij was te druk met zijn zogenaamde meesterwerken,’ kwam het met wat ergernis in haar stem.
De telefoon ging. Onmiddellijk sprong de hond van onder de salontafel en ging staan blaffen bij het tafeltje waarop het telefoontoestel stond. Lisa nam de hoorn van de haak en zei dat de beller later moest terugbellen, omdat ze nu visite had. Even dacht Norod aan de buurvrouw, die de hond wel weer gehoord zou hebben. Norod vroeg nog of Harrison getrouwd was. Het antwoord was ontkennend. Meer vragen kon Norod op dit ogenblik niet verzinnen. Lisa had een waterdicht alibi, evenals Harrison, wiens overige personeel kon getuigen dat hij op het door de arts bepaalde tijdstip van de dood van Luc Martins in de ijzerwarenhandel aanwezig was. In de overtuiging dat zijn eerdere conclusie ‘zelfmoord’, de enige juiste was verliet Norod het huis van mevrouw Martins. Hij zou Shira en de baas zijn relaas doen en daarmee was de zaak hopelijk afgedaan.
De baas was het volledig eens met de conclusie van Norod, maar Shira kon hij nog niet overtuigen. Nu was hij aan haar natuurlijk geen verklaring schuldig, maar toch vertelde hij zijn bevindingen nogmaals aan haar.
‘Luc Martins werd, hangend aan een touw, gevonden door zijn vrouw toen zij thuiskwam van een bezoek aan haar moeder. Hij was kennelijk op een stoel gaan staan, had een haak in de plafondbalk geschroefd, een touw om zijn nek geknoopt en was van de stoel gesprongen. Dat was omstreeks drie uur ’s middags gebeurd. Zijn vrouw was om die tijd een speelgoedkonijntje in Basildon aan het kopen en Harrison was aanwezig in zijn zaak.’
Nauwelijks had Norod de laatste zin uitgesproken of hij dook haastig in de bureaulade waar het proces-verbaal lag. Er was hem zojuist iets te binnen geschoten. Hij las in het proces-verbaal, wat hij zich vaag herinnerde. De stoel waarop Luc Martins had gestaan, lag ruggelings op de grond. De stoel was omgevallen. Luc Martins was er niet afgesprongen. Dan zou de stoel nog overeind hebben gestaan. Hij kon hem natuurlijk omgetrapt hebben, maar dat was bij deze vorm van zelfmoord niet de gewoonte. Norod haalde een kop koffie en dacht na. Op het tijdstip van de dood was Luc alleen thuis. Zijn vrouw was in Basildon; Harrisson in zijn zaak; het vierjarig kindje op de crèche en de toen nog ongeboren baby in de buik van mevrouw Martins. Er was dus niemand thuis, behalve de hond dan. Mevrouw Martins had tweemaal naar huis gebeld. Volgens de speelgoedhandelaar om even voor drieën en om kwart over drie. Norod gaf met zijn vuist een klap op zijn bureau.
‘Ik schrik me rot,’ kwam het nijdig uit de mond van Shira.
‘Dat heb je aan jezelf te danken,’ zei Norod met een vrolijk klinkende stem. ‘Jij hebt waarschijnlijk toch gelijk. Ik vertel je straks waarom.’ Eerst moest hij de gebeurtenissen nog eens nalopen, ze op een rijtje zetten en zijn theorie eraan toetsen.
Hij bedacht: Om iets over negenen belde Harrison aan bij de woning van Luc Martins. Zijn vrouw deed open. Tijdens de begroeting werd een wat zenuwachtige blik van verstandhouding gewisseld. Harrison zou de hoogzwangere vrouw van Luc naar het station brengen, vanwaar ze de trein zou nemen naar Basildon om haar moeder te bezoeken. Luc begroette de baas van zijn vrouw vriendelijk en bedankte hem alvast voor het wegbrengen naar het station. Luc had na het wegbrengen van zijn dochtertje naar de crèche zojuist koffie gezet en nodigde Harrison uit een kopje mee te drinken. Toen Luc met zijn rug naar Harrison stond om de koffie in te schenken, werd hij vanachter beetgegrepen en werden zijn handen met een stuk touw dat Lisa aanreikte, op de rug gebonden. Vervolgens stopte Harrison de zakdoek in de mond van Luc. Lisa schoof een rechte stoel naar het midden van de kamer. Harrison ging erop staan en schroefde een stevige haak in de plafondbalk, deed een touw door het oog van de haak en bond het vervolgens om de nek van Luc. Harrison trok aan het touw en dwong Luc op de stoel te klimmen. Lisa kwam aangelopen met de riem van de hond. Ze haakte hem vast aan zijn halsband en gaf de lus aan Harrison. Deze schoof voorzichtig de lus om één der stoelpoten. Beiden verlieten haastig het huis, Luc achterlatend op de stoel. Vanuit Basildon belde Lisa om ongeveer drie uur naar huis. De telefoon ging over en de hond sprong op om naar de telefoon te rennen en er tegen te blaffen. De stoel werd door de riem krachtig onderuit getrokken en Luc hing te bungelen aan de plafondbalk. Voor de zekerheid belde Lisa een half uurtje later nog eens. Om vijf uur ging de telefoon voor de derde keer. Het was de crècheleiding die wilde vragen waarom hun dochtertje nog niet was opgehaald. De telefoon werd niet opgenomen. Wel blafte de hond er tegen. Toen Lisa om even voor zessen door de taxi werd afgezet, haastte ze zich naar binnen, verwijderde de zakdoek uit de mond van Luc en maakte het touw los dat zijn handen bijeenbond. Onmiddellijk daarna belde zij de politie. Even later verscheen ook Norod ter plaatse en constateerde: Een gewone zelfmoord. Norod wist het nu zeker. Harrison en mevrouw Martins hadden iedereen, inclusief hemzelf, er ingeluisd. Alleen door de opmerkzaamheid van Shira was hij achter de waarheid gekomen. Maar welke rechter zou hem geloven? Alleen de hond kon getuigen. De moordenaars hadden een waterdicht alibi.

***
terug naar de beginpagina van podium
terug naar de beginpagina van de website